11. Frans de Waal’s nieuwe boek

      2 reacties op 11. Frans de Waal’s nieuwe boek

Frans de Waal’s nieuwe boek Zijn we slim genoeg om te weten hoe slim dieren zijn? is een topper, vergelijkbaar met Chimpansee Politiek (1982), Van nature goed (1996)  en Bonobo (1997). Het raakt ook onze zelfopvatting: zijn we als soort bijzonder of zijn we gewoon één der vele soorten? Omdat De Waal het als zijn levensopdracht lijkt te beschouwen om de door de kerken en de oude filosofen als Descartes geschapen kloof tussen mens en dier te dichten, schaart hij zich zonder aarzelen bij de aanhangers van de laatste opvatting. De humanosoof werpt zich op als kampioen van de eerste opvatting.

 Begonnen als normale dieren, zijn we door het verrijken van onze dierlijke lichaamstaal met namen voor de dingen, met gebaarde imitaties van dingen, plaatsen en handelingen het pad opgegaan van het steeds beter begrijpen van de dingen. Want met de naam voor een ding grijp je als het ware het ding bij de kladden en reik je het over aan de ander die het vatten kan, of je hebt er voor jezelf grip op bij het denken over het ding. Ik heb dit al in menige bijdrage in de Vrijdenker uiteen mogen zetten, oa. in jg 45 nr 2, maart 2014 “Helen Keller en de woordenwereld”. Zij het tot nu toe zonder weerklank te ervaren.

Ook al is communicatie voor elke soort specifiek: namen voor de dingen, deze extra toevoeging aan de normale groepsdieren communicatie kent geen enkele andere soort. We zouden, wanneer dit wél het geval zou zijn, dit al lang en breed hebben moeten merken. Als bijvoorbeeld de koeien in de wei plotseling over dit vermogen zouden kunnen beschikken, zou de boer geen rustig moment meer kennen; zou hij het spaans benauwd krijgen als hij er een stel op een kluitje zou zien staan, met de koppen bij elkaar.

Want het beschikken over namen voor de dingen doét iets met een dier

– het schept een afstand tussen de benoemer en het benoemde ding, tussen subject en object

– het kunnen grijpen van de dingen met de naam ervoor geeft ook een gevoel van macht over de dingen; het hebben van een naam voor de sabeltandtijger  maakte dat onze vroege voorouders  er gevoelsmatig grip op hadden en er dus iets minder bang voor waren; hetzelfde gebeurde met het vuur: wij zijn de enige soort die het is gaan gebruiken

– het stelde hen in staat om kennis, opgedaan in de ene generatie, over te dragen op de volgende: kennis kon zich bij onze soort gaan opstapelen

– het stelde hen in staat om individuele vindingrijkheid met anderen te delen: twee weten meer dan één en met een hele groep kun je grote problemen aan; het wezen van het succes van de moeizame democratie in haar gevecht met de altijd corrupte dictaturen

– het stelde hen in staat om plannen te smeden; onze voorouders veranderden van bange troepjes aapmensen, vooral toen ze het vuur waren gaan gebruiken, in de hooligans van de savanne.

Het beschikken over namen voor de dingen heeft onze soort machtig gemaakt. Zo machtig dat we het ons konden permitteren om onze slagtanden zodanig te laten slinken dat ze niet langer als wapens te gebruiken zijn; en dat we zelfs onze lichaamskracht, als voormalige mensapen niet gering, konden laten afnemen tot net genoeg om een kratje pils mee in de kofferbak te tillen. En toch zitten de meest gevaarlijke en grote roofdieren bij ons in de dierentuin en is het nergens andersom.

Dit soort argumenten maken op Frans de Waal weinig indruk, lijkt het. In de interviews doet hij ze af als uitvergrotingen of verfijningen van ook bij andere dieren al bekende vermogens. Maar hij heeft geen idee van het wezenlijke verschil dat namen hebben voor de dingen hierbij maakt voor een dier; dus van de opsomming die ik hiervan pleeg te geven.  Hij heeft als bioloog geen bijzondere kennis buiten zijn vakgebied en bovendien gaat er vanuit zijn ‘levensopdracht’ geen stimulans uit om het verschil tussen ons en de overige soorten te willen zien. Maar de graagte waarmee hij filosofische beschouwingen tussen de wetenschappelijke doorvlecht (The Bonobo and the Atheist (2013), The Age of Empathy (2009), Primates and Philosophers (2006), geeft zijn afstand houden van het wezen van onze taligheid iets krampachtigs. Het zij hem vergeven. Hij gaat mij een beetje uit de weg. Dus de laatste keer dat ik hem sprak, had ik het over walnoten.

In zijn boek zowel als in de antwoorden die hij geeft bij de vele interviews ligt de nadruk op de vraag : “Are Humans Definititely Smarter Than Apes?” (titel van een FaceBook-excerpt 25 April 2016). Met een opsomming van tests waarin mensapen en andere dieren hoger scoren dan studenten. Maar dat wisten we al lang: dat elke soort het intelligentste dier is in zijn niche. Dat een schildpad het slimste dier is in een schildpaddenniche; en dat er verschil is in slimheid tussen de ene schildpad en de andere. Daar ging het boek van Wim van der Grind Natuurlijke intelligentie. Over denken, intelligentie en bewustzijn van mensen en andere dieren (1997) al uitgebreid over.  Intelligentie? Zelfs de stomste boerenpummel krijgt in onze verzorgingsmaatschappij te eten en de kans zich voort te planten. Bij andere soorten krijgen stommelingen die kans niet.

Maar ik geef toe: ook Van der Grind heb ik nooit aan het verstand weten te peuteren dat namen voor de dingen hebben onze soort zo speciaal maakt. We leven in een woordenwereld – maar wie ziet dit? Wijlen Cruyff zei het al: je ziet het pas als je het door hebt. Ook bij Helen Keller viel het kwartje pas in tweede instantie. Wat? Bij onze slimste kleuters is het inzicht “Ik is Iris!” een ‘doorbraak’ – na maandenlang in de mening verkeerd te hebben dat ze ‘jij’ heette.

Maar ik klaag niet. Ik blijf het gewoon proberen. Volgende keer over walnoten.

2 thoughts on “11. Frans de Waal’s nieuwe boek

  1. Klaas

    Ook al is communicatie voor elke soort specifiek: namen voor de dingen, deze extra toevoeging aan de normale groepsdieren communicatie kent geen enkele andere soort. We zouden, wanneer dit wél het geval zou zijn, dit al lang en breed hebben moeten merken.

    Oh ja? Hoe dan?

    Reply
    1. Frans Couwenbergh Post author

      Het beschikken over namen voor de dingen doét iets met een dier. Het doet vijf dingen. Ik som ze hier op, en duid onze voorouder-mensapen die er over kwamen te beschikken, even aan als VOAPs
      1. het schept een gevoelsmatige afstand tussen de benoemer en het benoemde ding. Tussen subject en object, zeg maar.Onze VOAPs konden de dingen objectiveren
      2. met de naam voor het ding ‘grijp’je het denkbeeld van het ding in je hoofd en reik je het over aan de ander die het kan ‘vatten’ en het denkbeeld nu ook in haar hoofd heeft. Onze VOAPs gingen hiermee het pad op van het be’grijpen’ van hun omgeving. We bevinden ons nog steeds op dat pad, je kunt niet meer terug naar het niet-begrijpen (het proces kan hooguit vertraagd worden door een machtsinstituut dat het vrij denken van de onderdanen verbiedt
      3. het kunnen ‘grijpen’ van bijv. een sabeltandtijger met de naam ervoor geeft een gevoel van macht over het monster. Het is hierdoor dat onze VOAPs het vuur zijn gaan gebruiken, als enige der soorten
      4. onze VOAPs konden hierdoor kennis, opgedaan in de ene generatie, overdragen op de volgende. Kennis kon zich bij hen gaan opstapelen, als enige der soorten
      5. onze VOAPs konden hierdoor ieders individuele intelligentie op één hoop gooien, konden ‘brainstormen’. Konden plannen smeden met elkaar.

      Wel, Klaas, als willekeurig welke andere soort dit ook kon, hadden we dat al lang gemerkt, aan den lijve nog wel.

      Reply

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*