Voor de aankleding van zijn nieuwe geloof liet Mohammed zich door de christenslaaf Jabr bijbelverhalen vertellen, welke hij vervolgens verwerkte in zijn preken. Later, in Medina, zou hij op dezelfde wijze van een bevriende rabbi verhalen uit de Joodse bijbel meekrijgen, Vandaar het sterke joods-christelijke content in de latere Koran.
Hoewel Mohammed er ook een paar krachtige medestanders had bijgekregen, zoals Omar en Mohammeds sterke oom Hamza (de sterke Ali had het niet van vreemden), nam de oppositie van de rijke Mekkanen zodanig toe dat ze het voor elkaar kregen dat de Raad van Mekka een boycot afkondigde van de Hashim- en de Muttalib-clan, de twee clans die Mohammed tot nu toe bescherming hadden geboden.
Nu werd het zeer penibel.
Abu Talib, de oude sjeik, was eigenaar van een buiten de stad gelegen kloof en daar maakten de beide clans zich voor hun veiligheid tijdelijke onderkomens. De kloof had een nauwe en gemakkelijk verdedigbare toegang. Water en voedsel werden door vrienden gebracht (vooral onder de armere Mekkanen was er veel sympathie voor Mohammed), of gekocht op de markt, tegen woekerprijzen natuurlijk, door de rijke Khadiya.
Drie jaar hebben ze het daar uitgehouden. Het derde jaar was het geld van Khadiya op en raakten ze in nood.
Gelukkig werd het enkele machtige Mekkanen toen te gek. De stad zelf leed onder de boycot sinds de bekwame handelaars van de Hashim- en de Muttalibclan geen deel uitmaakten van de karavanen. De aanzienlijken belegden een nieuwe vergadering waarin een ruime meerderheid voor het opheffen van de boycot bleek te zijn.
De beide clans keerden terug in hun huizen en zetten zich aan het herstellen van hun handel.
Maar de ontberingen in de kloof hadden Khadija gesloopt en ze overleed twee maanden later. Mohammed huwde een oude vriendin van haar, die de zorg voor zijn dochters en het huishouden op zich nam. Hij nam weer hun ‘bank’-functie voor de armen op: renteloos geld en goud bewaren en uitlenen zodat ook een arme familie met een kameel of ezel deel kon nemen aan de karavanen. Terwijl de rijke Mekkanen niet in de laatste plaats zo rijk waren: juist door woekerrentes te eisen voor hun leningen.
Een nog zwaardere klap trof Mohammed door het overlijden van de oude sjeik Abu Talib, die Mohammed steeds zo heldhaftig verdedigd had. De vijandige oom Abu Lahab werd tot diens opvolger gekozen. Lahab hief onmiddellijk de clanbescherming van Mohammed op.
Nu was Mohammed vogelvrij.
In Mekka kon hij de realisering van zijn project gevoeglijk vergeten. Hij besloot een poging in de naburige oasestad Taïf te wagen. Samen met zijn aangenomen zoon Zaïd aanvaardde hij ’s nachts de reis erheen.
Maar aangekomen ontmoette hij er louter vijandigheid van de sjeiks – voor dezen was Mekka een te belangrijke markt voor hun landbouwproducten. Ze lieten zelfs toe dat jong tuig met stenen de beide bezoekers de stad uit joegen.
Gewond en uitgeput (hen was geen drank en voedsel aangeboden) stortte Mohammed in. Gelukkig was er een aardige Joodse tuinder die hun wonden verbond en hen op verhaal liet komen.
Maar nu durfde Mohammed Mekka niet meer binnen te gaan. Zaïd wist één van het groepje redelijke Mekkanen zover te krijgen dat die zijn harnas aantrok, en samen met zijn knechts naar de Ka’aba reed. Daar, bij het Raadhuis, riep hij met luide stem dat hij Mohammed op ging halen; hij zou Mohammed de wacht aan zeggen, maar hij zou niet toestaan dat deze een haar zou worden gekrenkt.
Het was nu 620, en de zwartste tijd van Mohammeds leven was nu aangebroken. Hij was veilig terug in de schoot van zijn gezin, maar verder een profeet met huisarrest! Hij was 50 jaar. Hoeveel mensen had hij nu voor het project van Zayyeed en Waraqa weten te winnen in de afgelopen 10 jaar? Krap 170 mensen; en zijn vijanden hadden gezworen dit ‘gezwel’ uit hun Mekka weg te snijden.
Hij kon alleen nog maar dromen.
Uit deze zware tijd stamt Mohammeds droom van zijn nachtelijke reis naar Jeruzalem op het gevleugelde witte paard Buraq. Die heilige stad kende hij alleen uit Jabr’s verhalen, en hij wist dus niet dat de Tempelberg op dat moment een overwoekerde afvalstortplaats was. Evengoed een prachtige droom voor een profeet, en die is zelfs in de Koran beland. Met het nefaste gevolg dat Jeruzalem een heilige plaats voor de islam geworden is, met de uitzichtloze Palestijnse kwestie van vandaag tot gevolg.
Maar in datzelfde jaar 620 begon ergens een lichtje van hoop te gloeien. Uit Yathrib, een 300 km noordelijk van Mekka gelegen oasestad, arriveerde een delegatie van zes mannen. In hun stad woedde al heel lang een vete tussen twee stammen en die was nu tot een uitzichtloze burgeroorlog uitgebarsten. Ze hadden vernomen dat er in Mekka een man was die vredestichtend kon optreden en hoopten dat diens methode voor Yathrib uitkomst zou kunnen bieden.
Het beraad met Mohammed vond buiten de stad plaats, en verliep zo hoopgevend dat de mannen het jaar erop terugkeerden, nu met een nog grotere delegatie, waaronder ook vrouwen. Ze verklaarden zich tot aanhangers van Mohammeds nieuwe geloof, en nodigden moslims uit om naar hun stad te verhuizen, waar ze veilig zouden zijn.
En inderdaad weken de meesten van Mohammeds aanhangers uit naar Yathrib. Heimelijk, en druppelsgewijs, maar de Mekkanen kregen er lucht van en werden hevig verontrust. Als Mohammed in Yathrib voet aan de grond zou krijgen, kon hij van daar uit toch weer een bedreiging voor Mekka gaan vormen.
Mohammed zelf werd te zeer in de gaten gehouden en bevond zich dus nog steeds in zijn huis. De Mekkanen besloten het te overvallen en Mohammed om te brengen. Ze stelden een knokploeg samen, van jongemannen uit zoveel mogelijk verschillende clans, zodat geen enkele clan voor de moord aansprakelijk gesteld zou kunnen worden.
Zo’n grote groep samenzweerders: natuurlijk kwam dit plan ook Mohammeds vrienden ter ore. Abu Bakr, de oude vriend van Khadiya en Mohammed, zoon en opvolger van een succesvol en rijk kledingkoopman, had Mohammeds project vanaf het begin gesteund; had zelfs ettelijke slaven die dreigden vermoord te worden, vrijgekocht en had de clans in de kloof ook van zoveel mogelijk hulp voorzien; maar hij had zich toch, met het oog op zijn zaak, op afstand gehouden. Maar nu het echt alles of niets geworden was, beraamde hij een reddingsplan voor zijn vriend, én voor het project waar hij in geloofde.
Abu Bakr bezat een lapje grond waar hij schapen liet grazen en in de nabijheid waarvan zich een piepkleine schuilgrot bevond, zoals er duizenden waren in het berggebied rond Mekka. In dat grotje liet hij een voorraadje dadels en een paar kruiken water verbergen.
In de door de knokploeg beraamde nacht liet Mohammed zijn aangenomen zoon Ali in Mohammeds bed slapen, onder Mohammeds bekende groene mantel. Ali moest wel het bij Mohammed belegde geld aan de cliënten terug brengen, en pas daarna zelf zien te ontsnappen; maar dat zou de beresterke vechter Ali wel lukken.
Zodra het duister was, sloop Mohammed de stad uit naar het grotje, waar Abu Bakr hem al opwachtte. Toen de knokploeg met veel lawaai bij het huis van Mohammed arriveerde, troffen ze alleen een slaperige Ali aan. Ze verspilden geen kostbare minuten aan die knaap, want Mohammed kon nog niet ver weg zijn.
Na drie dagen tot in de verre omtrek speuren gaven de achtervolgers het op. Abu Bakr’s knecht bracht twee gedrenkte kamelen naar het weitje en nu begaven ze zich, via een wijde omweg langs de kust, op weg naar Yathrib. Ali kweet zich van zijn taak, en volgde enige dagen later, mét Mohammeds groene mantel.
In Yathrib – we schrijven inmiddels anno 622 – viel Mohammed en Abu Bakr een feestelijke ontvangst te beurt. Mohammeds moeder was afkomstig geweest van Yathrib, en hij kon bij familie intrekken. Abu Bakr was rijk genoeg om er zelf een huis te vinden en om er een kledingzaak te openen; want hij was en bleef koopman.
Mohammed zette zich meteen aan zijn taak als vredestichter. Hij dicteerde aan een Joodse schrijver een document, een Verdrag waaraan alle partijen zich dienden te houden.
- Arabieren, Joden en moslims zijn gelijk in rechten
- Elke geloofsgroep laat elke andere in zijn waarde en met rust
- Elke ruzie tussen partijen dient aan Mohammed gemeld te worden
- Bij een aanval op Yathrib dienen Joden, Arabieren en moslims samen te verdedigen
- Moslims trekken nimmer tegen moslims ten strijde ten behoeve van niet-moslims.\
Dit verdrag liet hij door alle sjeiks (stam- en clanhoofden) ondertekenen.
En het heeft inderdaad gewerkt: het was afgelopen met de vetes. Al was het maar doordat de Arabieren zich tamelijk massaal al tot het nieuwe geloof bekeerd hadden en zich alsnog bekeerden. Ze werden de ansar, de Arabische strijders die meer nog dam de muhajideen , de uit Mekka afkomstige ‘emigrees’, zouden bijdragen aan de uiteindelijke militaire overwinning van de moslims en dus van Mohammeds islamproject.
Mohammed liet, met Abu Bakr’s geld, een eenvoudige moskee bouwen; een simpel bouwsel van riet en leem. Met aanpalend kleine vertrekken voor Mohammeds gezin en een iets groter vertrek voor zichzelf om er beraadslagingen te kunnen houden.
Omdat de productiviteit van landbouw, nijverheid en handel in heel de wereld en al helemaal in Arabië en dus ook in Yathrib nog laag was (hongersnoden waren nog een vaak voorkomend verschijnsel, overal), kon zo’n stad een instroom niet licht behappen. Toch moesten zijn mensen eten. Mohammed lieerde elk van zijn mensen aan een ansar-familie. Zelf vertrouwde hij op zijn sterke Ali, die met het sjouwen van water en ander zwaar werk net voldoende dadels per dag verdiende dat ze niet verhongerden.
Een Joodse rabbi was erg gesteld op Mohammed en diens nieuwe geloof, en van deze leerde Mohammed veel Joodse bijbelverhalen, welke hij kon gebruiken voor de zaterdagpreken in de moskee. Want daar werd zijn nieuwe geloof, al in Mekka behoorlijk ingeoefend, dagelijkse praktijk. En tot groot genoegen van de Joden was de gebedsrichting van de moskee ook richting Jeruzalem gebouwd.
De door Abu Bakr in Mekka vrijgekochte slaaf Bilal, die over een luide stem beschikte, kreeg de taak om vijfmaal daags iedereen op te roepen tot gebed. Die zocht al gauw een verhoog: dat draagt verder. En het duurde niet lang of er werd voor hem een palmhouten torentje gebouwd bij de moskee. Bilal was de eerste muezzin (oproeper tot het gebed).
Mohammed deed ’s nachts vaak geen oog dicht, zo ongerust was hij over de vijandschap van de Mekkanen. Hij liet elke nacht een paar mensen de wacht houden buiten Yathrib. Zijn vrees was niet ongegrond. Het was vooral Abu Jahl die zijn mensen voor ogen hield dat Mohammeds gevaar nu vanuit Yathrib dreigde. Hij voerde ook knokploegen aan om overvallen op de plantages buiten Yathrib te plegen.
De vroeger rijke maar nu tot de bedelstaf geraakte muhajireen drongen er bij Mohammed op aan, de Mekkanen terug te pakken door hun karavanen te overvallen. Maar dat was nou net iets wat tegen de opzet van het nieuwe geloof indruiste!
Maar zie, een nieuwe van Boven aan Mohammed ‘ingedaald’ bevel bracht uitkomst: in deze was een ghazwa (overval, raid) geoorloofd.
De eerste ghazwa’s mislukten nog. Maar later in het jaar (623) lukte er een. Het kostte één Mekkaan het leven, twee anderen werden gevangen genomen en met de buit terug gevoerd naar Yathrib. De ene Mekkaan bekeerde zich en werd muhajireen, de andere werd tegen losgeld vrijgelaten.
Mohammed had bepaald dat één vijfde van de buit aan hem zou toe vallen en dat de rest gelijkelijk over de deelnemende strijders verdeeld moest worden.
Mohammed kon nu weer voor renteloze ‘bank’ gaan spelen voor arme ansar. Die waren tot nu toe aangewezen op de rijke Joden, die woekerrentes vroegen voor hun leningen. Dit maakte Mohammed nog meer geliefd bij de ansar maar zette kwaad bloed bij de Joden. Mohammed vroeg hen hoe zij hun woeker konden rijmen met hun geloof. En hij liet de gebedsrichting van zijn moskee veranderen: richting Mekka, zoals Zayyeed ook gebeden had. Voor Zayyeed was de Ka’aba door Abraham gesticht.
Het zou niet meer goed komen met de Joden.
De geslaagde ghazwa van de moslims was voor Abu Jahl genoeg om de Mekkanen in staat van paraatheid te brengen. In maart 624 kwam de grote karavaan terug van Syrië en ja hoor, Abu Jahls verspieders meldden dat de moslims een ghazwa aan het beramen waren. Abu Jahl seinde per ijlbode de leider van de karavaan in en die verlegde zijn route; zelf kreeg Abu Jahl een leger van duizend man, 700 kamelen en 100 paarden bijeen en wachtte Mohammeds armzalige legertje, van 313 man (waarvan 80 muhajireen en de overige 233 ansar), 70 kamelen en 2 paarden, op bij Badr.
Mohammed besloot toch de strijd aan te gaan Een der ansar was bekend met de plek en wist de meest gunstige stelling aan te raden.
Zoals bij de Bedoeïenen gebruikelijk lieten beide partijen eerst kampioenen tegen elkaar vechten (ons nog bekend van David tegen Goliath). Oorlog was voor Arabieren zoiets als de voetbalderby’s voor ons vandaag.
Tegen de drie Mekkaanse kampioenen traden Hamza, Ali en Obaida (een neef) in het krijt. Ali en Hamza versloegen hun tegenstanders. Obaida sneuvelde tegen de zijne, maar die werd alsnog door Ali gedood.
Hierna begonnen beide legers hun man tegen man gevecht, waarbij Hamza en Ali dusdanig te keer gingen dat de minder gemotiveerde en ook ongunstiger opgestelde tegenstanders begonnen te wijken. Toen hun aanvoerder Abu Jahl sneuvelde, sloegen de Mekkanen op de vlucht.
De moslims hadden hun eerste grote slag gewonnen. Ze hadden veertien gesneuvelden en de Mekkanen meer dan zestig. Het merendeel daarvan waren aanvoerders, waaronder Abu Jahl en enkele sjeiks van de Umayyade-clan.
De moslims maakten behoorlijk wat kamelen buit, en wapens, waaronder een beroemd tweepuntig zwaard, Dhu’l-Fiqar geheten. Daarmee zou Mohammed voortaan zijn kampioenen uitrusten (meestal Ali dus), en na zijn overlijden zou Ali het zwaard erven.
Ze hadden ook nog vijftig man krijgsgevangen gemaakt. Wat moesten ze daar mee? De impulsieve Omar vond: executeren. Abu Bakr zei: vrijlaten tegen losgeld.
Besloten werd ze individueel onder te brengen bij de muharireen. Hoewel ze zelf nauwelijks te eten hadden, deelden ze het weinige toch met hun gasten.
Van de rijken werd inderdaad losgeld verkregen. Enkele jonge Mekkanen die konden lezen en schrijven, verdienden hun vrijlating door les te geven. Zo leerde ook Ali weldra lezen en schrijven. Eén hunner werd Mohammeds speciale secretaris, bij het opschrijven van diens ‘ingevingen van Boven’.
De overige gevangenen die zich niet wensten te bekeren en van wie ook niets viel af te persen, werden naar huis gestuurd: armen waren er in Yathrib al genoeg.
Het kwam niet meer goed met de Joden van Yathrib. Niet alleen had hij definitief afstand genomen van hun geloof dat woekerrentes toeliet, en had hij de quibla (gebedsrichting) van zijn moskee naar Mekka gedraaid, nu stelde hij ook de vrijdag als gebedsdag voor de moslims in. Dat was omdat de vrijdag voor de ansar altijd een heilige dag was geweest en het toevallig ook op een vrijdag was geweest dat hij in Yathrib was gearriveerd. Het was ook omdat de ansar vooral de overwinning hadden gebracht en de meeste van de 14 doden te betreuren hadden.
Vanaf nu hadden de moslims voor de Joden afgedaan. De eerste aanvaring begon natuurlijk met een akkefietje. Een muhajireen-vrouw was op de markt een fraaie ketting aan het kopen bij een koopman van de Joodse Qaynuqa-clan. Deze bestond het om haar niet alleen haar hoofddoek te laten afdoen maar weldra ook haar kleed. Natuurlijk om de andere kooplui te laten zien hoe hij die domme moslima voor schut kon zetten. Haar broer zag het en die doodde de koopman. De overige kooplui omringden hem en de broer bleef levenloos liggen op de grond, met zijn zus schreiend naast hem. Nee, niemand van de kooplui had wat gezien.
Voor Mohammed betekende het voorval een schending van het Verdrag door de Qaynuqa-clan. Deze was toch al verdacht doordat ze, als befaamde goudsmeden, veelvuldig handel dreven met de Mekkanen. Hij stelde hen voor de keus: zich als stam tot de islam te bekeren of uit Yathrib te vertrekken.
De Qaynuqa trokken zich terug in hun burcht. Maar lang hielden ze een belegering daarvan niet uit en na een dag of tien gaven ze zich over. Ze mochten vertrekken met niet meer dan ze op hun kameel en zichzelf konden laden; harnassen moesten ze achterlaten, bij het overige van hun bezittingen.
Ze maakten er een trotse uittocht van, beladen met goud en schittering en onder trompetgeschal, getrommel en tamboerijnklanken. Ze sloten zich aan bij de Joodse kolonie in Wadi al-Kura, benoorden Yathrib.
Voor de tot nu toe arme muhajireen was wat achterbleef aan huizen, vee, dadelpalmen, harnassen en wapens een zo grote rijkdom dat ze niet langer hoefden te teren op de arme ansar en deze van hen verlost waren.
De beide overgebleven Joodse stammen deden het gebeuren af als uitvloeisel van stammentwist: de Qaynuqa hadden altijd tot hun tegenpartij gehoord.
Mohammed eiste één vijfde van de buit op. Daarmee kon hij voortaan zijn vrouwen onderhouden en nog beter renteloos geld uitlenen.
Zijn vrouwen? Mohammed zou een hele harem vrouwen verzamelen. Vooral aanvankelijk niet voor zijn gerief maar zoals de oude Sawda, vriendin van Khadija en weduwe geworden, als vervang-moeder voor zijn dochters. Abu Bakr had hem in Mekka al zijn jonge dochter Aisha toegezegd, als bezegeling van hun vriendschap. Aisha was aanvankelijk thuis blijven wonen maar kwam nu ook onder de hoede van Sawda, tot ze een eigen woning kreeg.
Hafza, de bijdehante dochter van Omar en vriendin van Aisha, had haar zinnen gezet om ook vrouw van Mohammed te mogen worden. Want Mohammed gold steeds meer als een machtige sjeik.
Na de slag bij Badr was de lieve Zaynab weduwe geworden, en als leeftijdgenote sloot ze zich aan bij Aisha en Hafza. Helaas overleed ze al gauw, door iedereen betreurd.
Zo zou het aantal tot 12 uitbreiden.
Mohammed verdeelde zijn aandacht zo eerlijk mogelijk, door beurtelings bij ze de nacht door te brengen. Maar omdat hij te arm was voor kinderen, hield hij het bij coitus interruptus.
Tot hij een keer van een bevriend staatshoofd een slavinnetje als relatiegeschenk ontving, Mariya. Tot grote woede van Aisha en Hafza werd die zwanger. Mariya vluchtte naar een dadelboomgaard en bouwde zichzelf een hutje. Mohammed trok woedend bij haar in. Mariya baarde een zoontje en Mohammed was dolblij en trots. Helaas besteedde hij de baby uit aan een min. Dat was gebruikelijk bij rijke Arabieren, maar niet bepaald pediatrisch verantwoord; en het kindje overleed. Mohammed ontroostbaar.
Voor de vrouwen was het een eer, te behoren tot Mohammeds vrouwen. Maar een vetpot was het bepaald niet. Mohammed leefde zelf uiterst sober, en zorgde beter voor de armen van Yathrib (dat intussen Medina werd genoemd) dan voor zijn eigen vrouwen.
Aisha en Hafza hadden er op zeker moment genoeg van om altijd op de laatste plaats te komen bij de uitdelingen, en zeiden er wat van. Mohammed was heel teneergeslagen en zo troffen Abu Bakr en Omar hem aan toen ze bij hem kwamen voor het dagelijkse beraad. Die togen terstond naar hun dochters en gaven hen er van langs.
Die nacht kreeg Mohammed een gepaste ‘ingeving van Boven’ en reciteerde die aan zijn vrouwen. Aisha en Hafza kozen eieren voor hun geld. Na een reeks succesvolle veroveringen zouden ook zij het wat beter krijgen en “eindelijk zoveel dadels kunnen eten dat ze verzadigd waren”, zoals Aisha later zou vertellen.