Zo’n 100.000 jg ontwikkelde zich in Afrika uit de Vroege Mensen aldaar een populatie die van (voornamelijk) gebarentaal overging op (voornamelijk) gesproken taal. Handiger, vooral in het donker, of om een hoekje, maar vooral: met je handen vol. Ik vertelde het al: de vrouwen hadden hun handen nodig om dingen te dragen, gereedschap te hanteren en van takken te plukken – terwijl ze toch ook voortdurend wilden babbelen. Dus ze hadden intussen zoveel extra spraakklanken ontwikkeld met lippen en tong en binnenmond (daar heb je wél bewuste controle over), en hadden al zoveel neurologische controle over hun stem gekregen door hun dansen/zingen van het Scheppingsverhaal, dat ze er nu hun handen niet echt meer bij nodig hadden om toch te kunnen kleppen.
De mannen daarentegen konden bij het jagen bepaald geen lawaai gebruiken. Gebaren wel. Dus de mannen deden heel lang nog niet mee met dat vrouwengeklep.
Gebarentaalsprekers kunnen niet liegen: te veel spieren en spiertjes om onder controle te houden zonder dat de ander het onmiddellijk ziet. Maar met alleen je stem, en met een uitgestreken smoelwerk, is dat met enige moeite wel mogelijk.
Nou maakten ze daar heus geen gewoonte van, ze bleven sociale wezens. En het waren vooralsnog alleen vrouwen die dat konden, en pas vele generaties later ook de mannen. Het is weer zo’n onmerkbaar geleidelijke overgang geweest.
Maar dat ze het kónden deed iets met deze mensen. Het maakte hen een ietsje zelfverzekerder, een ietsje minder gebonden aan de vaste gebruiken van hoe je de dingen hoort te doen.
Hoe het ook zij (want u had hier weer te maken met een eigenwijze humanosofen-theorie): deze populatie, onze naaste voorouders de AMM’s, ging nieuwe materialen gebruiken dan alleen steen, om gereedschappen van te maken, namelijk been en hoorn. Daarmee konden ze geweerhaakte vissperen maken. Daarmee opende zich voor hen een rijke nieuwe voedselbron: de waterdieren en –planten. Wij noemen ze de Anatomisch Moderne Mensen (AMM’s).
Veel mainstream paleo’s hanteren nog die achterlijke Linnaeus-benaming Homo sapiens. Maar als de Vroege Mensen niet sapiens (= wetend) waren geweest, zouden er niet eens AMM’s gekomen zijn.
De AMM-groepen konden met hun uitgebreidere economie meer monden voeden dan de Vroege Mensen die alleen op grote grazers bleven jagen. Hun groepen werden groter: in plaats van de Vroege Mensengroepjes van hooguit 25 mensen konden AMM-groepen wel 150 zielen tellen.
In een kleine groep vindt een nieuw idee moeilijk ‘volgers’, en dan sterft het in schoonheid. Maar in een grote groep vind je al gauw een of meer ‘volgers’, en dan krijgt een nieuw idee een kans.
Grote groepen splitsen makkelijk, dus ook het aantal groepen van die bewuste populatie breidde zich snel uit. Door de uitwisseling tussen de groepen breidden zich ook nieuwe ideeën snel uit.
Door dit alles ‘fokten’ de AMM’s ‘als konijnen’. Ze verbreidden zich over heel Afrika. Weldra legden de kleine groepjes Vroege Mensen het loodje. Een aantal groepen migreerde naar het Midden-Oosten (via het huidige Israël) en verder naar India en het Verre Oosten. De eerste kolonisten van Australië en Nieuw Guinea behoren tot hun nakomelingen.
de Toba-explosie
Maar toen onderbrak een wereldwijde ramp het proces. In 74.000 jg ontplofte de megavulkaan Toba op Sumatra. Er ging in één keer zoveel tefra (as-stof) de atmosfeer in dat de zon langdurig verduisterde en dieren, en dus ook mensen, massaal uitstierven bij gebrek aan voedsel.
In Zuid-Afrika overleefde een kleine populatie AMM’s doordat de waterwereld relatief beter standhield, en dus ook zij.
Maar ook ettelijke Neanderthaler groepjes wisten te overleven, blijkbaar. Waarschijnlijk in Palestina. Taai volkje.
De aspluim ging vooral over India. Dat werd grotendeels met een decimeter dikke tefra-laag bedekt.
Op de foto is in een opgraving de laag van toen goed te zien. Hier is hij wel erg dik: door de regens werd de aslaag uit de omgeving naar lage plekken gespoeld. Deze plek is zo’n opeenhoping.
Het mooie is dat onder die (dateerbare) laag primitieve werktuigen gevonden zijn: afkomstig van de eerste AMM’s die daar gepasseerd zijn. Een zelfde soort stenen werktuigen zijn gevonden bovenop die laag: na een jaar of dertig had de natuur zich weer zo ver hersteld dat de flora terugkeerde, dus ook de fauna. Dus ook de mensen. Een veelzeggende plek, dus een foto waard.
Een genetische studie
signaleert een bottleneck in de menselijke populatie rond die tijd, met een terugval tot rond de 10.000 volwassenen, in totaal wereldwijd.
Dat de AMM’s zich zo pijlsnel herstelden vereist een verklaring. Ik kan niks beters verzinnen dan dat hun overlevingsdrang, onder de barre omstandigheden van de zes jaar vulkanische winter die zo bruusk een einde maakte aan hun gemakkelijke leventje, hun vindingrijkheid en vernieuwings-bereidheid een stoot heeft gegeven.
En zie. Een recente publicatie over het onderzoek in de grot-overhang Pinacle Poit aan Zuid-Afrika’s zuidkust, het overlevingsgebied van de AMM’s gedurende de zes jaar vulkanische ‘winter’, toont aan dat ‘post-Toba’ er opmerkelijke technologische veranderingen aan de dag treden. Met name microliths, veel kleinere steen-afslagen, kennelijk gebruikt als projectielpunten voor geavanceerd jachtwapens.
Datzelfde moet dan ook gegolden hebben voor de NT’s, want ook die zijn weer snel in hun vroegere aantallen en leefgebieden terug gegroeid, en legden toen inderdaad (zelfs zij, terwijl zij geen AMM’s waren maar nog steeds voornamelijk gebarentaalcommuniceerders, nieuwe cultuur aan de dag: het Chatelperronien.
De AMM’s van de werktuigen onder de aslaag, al lang en breed voorbij India, overleefden ook de ramp van de vulkanische winter die ook hen overviel. Ook zij herstelden zich, vermenigvuldigden zich weer en migreerden verder naar het Verre Oosten. Hun nakomelingen werden de eerste kolonisten van Nieuw Guinea en Australië – o, dat zei ik al.
Ik noem deze migratiegolf Out of Africa II-A.
(De eerste Out of Africa-migratie was die van de populatie Vroege Mensen van de oudste stenen werktuigen, de H. erectus-mensen, van rond 2 mjg.)
OoA II-A was via de Levant gegaan. Die populatie was kroesharig, en hun nakomelingen zijn de negrito’s, bijvoorbeeld die van de Filippijnen; maar ook de Aboriginals zijn negrito’s.
By the way, voor je in ras-denken vervalt: het is maar net welk genenpakket je uiterlijk bepaalt. Het heeft helemaal niets te maken met je intelligentie of je mens-zijn als geheel. Je cultuur, ja, of de gezinsomgeving waarin je bij je geboorte terecht komt, die hebben wel behoorlijk veel invloed op je. Maar niet je genenpakket.
In Afrika herstelden de AMM’s zich snel, met name langs de kustgebieden. Zo snel dat 60.000 jg de eerste AMM’s ook weer buiten Afrika migreerden. Ze zijn recentelijk geïdentificeerd als De Zeven Dochters van Eva (door Bryan Sykes, Bantam Press, 2001). Deze migratiegolf, de OoA II-B,
kwam van een andere populatie uit Afrika; die was meer sluikharig. Ze staken over naar het Arabische schiereiland via Bab el Mandeb.
OoA II-B bestond uit nog grotere groepen. Die waren ook ‘moderner’ bewapend: met pijl en boog.
Dat de negrito’s (van OoA II-A) nog geen pijl en boog kenden, leid ik af uit het feit dat de Aboriginals die nooit gehad hebben; die hebben wel speren en boemerangs, maar geen pijl en boog.
OoA II-B ging aanvankelijk alleen weer naar het Midden- en het Verre Oosten, weer langs de kustgebieden. Ze waren iets lichter van huidskleur en hadden als gezegd geen kroeshaar maar sluik haar. Ze vonden zichzelf met hun grotere aantallen en hun betere bewapening superieur aan de negrito’s en verdrongen die naar oerwouden en andere meer afgelegen streken.
Om later zelf weer door nog ‘modernere’ populaties, de Ariërs, verdrongen te worden en dalits te worden, althans in India.
50.000 jg koloniseerden trok een aantal groepen van die tweede golf, OoA II-B, ook Europa, het leefgebied van de Neanderthalers, binnen. 40.000 jg zaten ze in Frankrijk, als Cro Magnon-mensen. 30.000 jg hebben ze er de Neanderthalers doen uitsterven.
En toen werd het weer heel koud: de laatste ijstijd. In de winterverblijven van Europa ging het werk van de vrouwen (voor de kinderen zorgen en voor het eten, kleren naaien en manden vlechten) gewoon door maar de mannen hadden weinig om handen. Die brachten veel tijd door met handige uitvindingen, zoals de vuurboor, en pijl en boog. Ook de wolf werd toen gedomesticeerd. Kinderen hadden altijd al van schattige wolvenjongen gehouden en zo waren er steeds tammere wolven gekomen. Sommige jongens hadden gemerkt dat hun wolvenvriendjes verdomd goed konden meedoen bij de jacht, en zo kwam van het een het ander.
De vrouwen konden niet meer vrij rondzwerven (de groepen waren bij elkaar gedrongen in de leefbare valleien van de Dordogne en zo), en hadden heel zorgvuldig om leren gaan met belangrijke voedselplanten als peulen en bonen. De mooiste bonen en peulen zochten ze uit om die terug te geven aan Moeder Aarde. Die beloonde dat dankbare gedrag en schonk het volgende seizoen nog veel meer van die mooie bonen en peulen. Het begin van het telen van voedsel: je snapt dat het uitkiezen van de mooiste exemplaren een vorm van genetische manipulatie is. De echte vorm van landbouw begint natuurlijk in de Levant (het Midden- Oosten). Maar ik laat het hier al ontkiemen. Waarom?
Hier verschijnen de eerste vrouwenbeeldjes zoals de Willendorf-venus van 30. 000 jg hiernaast. Die beeldjes zijn de hele lange periode dat de vrouwen de landbouw hebben beheerst, ook en vooral in de Levant en Mesopotamië, de vrouwenreligie blijven vergezellen.
Een van de laatste is het beeldje hier onder: uit Palestina, van 700 vC, dus van vlak voor de tijd dat de Joodse patriarchen het daar voor ’t zeggen kregen en de vrouwen uit alle machtsposities van de religie stootten.
Even meer over de vrouwenbeeldjes. Er moeten er honderdduizenden zijn gemaakt, in de loop van de vijf en dertig millennia tussen de twee hier afgebeelde. Verreweg de meeste leken op het oudste tot nu toe gevonden vrouwenbeeldje: zonder gezicht, en de iele armpjes nauwelijks zichtbaar over de tieten gelegd, deze ahw omlaag persend. Het ging niet om een bepaalde vrouw, maar om ‘het vrouwelijke’, om de rijke en gulle Moeder Aarde.
De jongste heeft wel gelaatstrekken, omdat het in de toenmalige door mannen gedomineerde cultuur normaal was geworden. De tieten worden ondersteund; geeft ook gulheid weer maar toch een subtiel verschil, na 35.000 jaar.
35.000 jaar lang hetzelfde ontwerp vrouwenbeeldje! Als dat geen hard bewijs van vrouwelijke behoudzucht is … daar kunnen alleen die twee miljoen jaar hetzelfde ontwerp vuistbijl, een typisch vrouwenwerktuig, aan tippen. Vrouwen zijn religieuzer dan mannen.
Hoezo? Wat heeft dit met religie te maken? Dit heeft alles met religie te maken. In die tijden had ALLES met religie te maken, en met het dansen/zingen van de wereld.
toen de vrouwen nog in volle status waren
Bij pure jager/verzamelaars, zoals de Vroege Mensen, nog rondscharrelend in een eindeloze wereld, vaak op de rand van het bestaansminimum, in sterke afhankelijkheid van elkaar, heerste – en heerst veelal nog – de grootst mogelijke harmonie en gelijkheid tussen de seksen en binnen de seksen.
Het gender vrouw heeft altijd een hoge status genoten, vanwege het vermogen tot kinderen baren en voeden en het zorgen voor het dagelijkse eten, het vuur en de hutten, de medische kennis en de religieuze rituelen. De vrouwen brachten ook het meeste voedsel in, en het meest constant. Namelijk elke dag. Met die vuistbijlen van ze. De mannen ontleenden hun status aan het zorgen voor de veiligheid tegen de grote katten en de hyena’s, en later steeds meer door hun hooggewaardeerde inbreng van vlees; verder hielpen ze de vrouwen naar vermogen bij dier veelheid van taken.
Links een grottenwandschildering van Kalahari-Bushmen, waarop in de middencirkel de menstruatie-hut te zien is waar omheen de vrouwen de Elanddans doen. De jongens en mannen blijven in de buitencirkel. Voor mij is deze wandschildering een icoon.
De ingevoegde tekening is zeker verduidelijkend maar niet helemaal goed: je ziet toch dat de mannen onder een brede rij vormen, er is alleen een schilfer tussenuit gevallen maar rechts ervan gaat de rij nog door. Een aaneengesloten rij van volwassen mannen, eerbiedig het diep-menselijke en wezenlijke deel van het leven bijwonend.
Hier nog een. Rechts eenzelfde tafereel maar dan in Europa en veel ouder en primitiever weergegeven : vrouwen dansend rond de menstruatiehut.
Dat het gender vrouw hoog in aanzien stond werd door de mannen als vanzelfsprekend en passend ervaren. We mogen dus spreken van een ‘status-evenwicht’ tussen beide genders, dat nagenoeg de hele tijd van ons mens-zijn heeft geheerst.
De hoge status van het gender vrouw kwam vooral tot uiting bij de eerste menstruatie van meisjes. Hun verbazingwekkende vermogen tot bloeden zonder verwonding, hetgeen hun vermogen tot moederschap aankondigde, waar het voortbestaan van het mensdom om draait, werd met bijzondere gezangen en dansen en onderricht door oudere vrouwen in de geheimen van het vrouw-zijn gevierd. Door de hele gemeenschap, dus ook door de jongens en de mannen. Daar geeft de Bushmen-wandschildering hierboven een beeld van.
de machtsgreep van de mannen
Vanaf het begin van het mens-zijn, nee, eerder al, vanaf dat aapmensen op de savanne moesten zien te overleven – wat? als onze mensapen-vooroudersoort echt veel weg gehad hebben van de huidige bonobo’s die vrouwendominantie kennen, nóg vroeger – hebben de vrouwen een hoge status gehad en hebben onze voorouders vreedzaam samengeleefd, ook hun groepen onderling.
Waarom leven wij nu dan in een mannenwereld, vol oorlog en geweld en met de vrouwen als tweederangs burgers? Waar, wanneer en waardoor is het fout met ons gegaan?
Waar? Overal waar er teveel groepen met elkaar om het bestaan moesten vechten, in een te krap geworden leefgebied. Hoe groot dat ook was: waar vrouwen op hun foerageertochten op de aanwezigheid van vreemde vrouwen stuitten, joegen ze er hun mannen op af om er mee af te rekenen. Oorlog maakt mannen belangrijk.
Wanneer? Tja, dat kan al in Afrika begonnen zijn. De migratie naar Eurazië kan immers al wijzen op populatiedruk. Alle vandaag levende populaties vinden (het genetische onderzoek is daar duidelijk in) hun oorsprong in één van de Zeven dochters van Eva. Er is vandaag geen enkele VJ-gemeenschap waar niet van een zeker overwicht van de mannen sprake is, hoe gelijkwaardig de verhoudingen tussen de seksen er ook nog moge zijn. Zelfs bij de egalitaire Pygmeeën hebben de mannen zich van de heilige molimo-fluit meester gemaakt en moeten bij het ritueel de vrouwen in hun hutten blijven.
Dat de vrouwen in hun hutten moesten blijven bij de mannenrituelen is veelzeggend. Temeer ook omdat dit een algemeen verschijnsel is geweest. Bij de Xavante-indianen van Zuid-Amerika bijvoorbeeld: idem dito.
Het is namelijk tekenend voor de onzekerheid van de mannen over hun religieuze rituelen. Die waren vanaf de vroegste tijden een vrouwen-aangelegenheid geweest. Religie was altijd vrouwenwerk geweest. De mannen namen er graag aan deel, maar de vrouwen hadden de leiding. De machtsgreep van de mannen betekende dat de mannen nu ook de leiding over de rituelen moesten nemen. Daar waren ze niet voor toegerust. Hun gestuntel zou de spotlust van de vrouwen wekken. Vandaar de maatregel.
Ook moet het oprukkende ijs van de laatste ijstijd in Europa oorzaak geweest zijn van populatiedruk in de leefbare streken van Zuid-Europa. De mannen hebben daar eigen initiatierituelen ontwikkeld in schrikaanjagend diepe en duistere grottengangen, zoals die van Lascaux en Chauvet en tientallen andere, ook in Italië en Spanje. De vrouwen ontwikkelden hun verering van Moeder Aarde daar ze niet langer vrij konden rond foerageren en zorgvuldiger moesten omgaan met hun voedselplanten.
Waardoor? Door de oorlogvoering ten behoeve van de overleving van de eigen groep kregen de mannen er een gewichtige taak bij: hun leven riskeren in gevecht met andere mannen. Een taak die volgens de mannen opwoog tegen het kinderen kunnen baren van de vrouwen, en even belangrijk voor hun voortbestaan!
De oeroude balans tussen de seksen (vrouwen zorgden voor alles en voor het eten, de mannen zorgden voor de veiligheid en later voor het vlees) raakte verstoord. De mannen begonnen zich nu héél belangrijk te vinden, werden minder geneigd de tweede viool spelen. Vooral de jongemannen, boordevol dadendrang o m hun mannelijkheid te bewijzen, ervoeren de voorzichtige beslissingen van het vrouwenberaad als volslagen achterlijke en nodeloze, wat? schadelijke hinderpalen.
Het leidde er toe dat de mannen eigen rituelen gingen ontwikkelen, op afgelegen plekken, zoals diep in het woud, of, zoals in Zuid-Frankrijk, in duistere onderaardse grottengangen. Aanvankelijk stiekem, later steeds openlijker.
Boekdelen spreekt voor mij de molimo-viering bij de Mbuti-pygmeeën in het Congolese Ituriwoud, bekend van het prachtige boek The Forest People van Colin Turnbull (NY 1961) waar ik het al over had.
De molimo is een heilige fluit, waarmee door ervaren toeteraars een veelheid van tonen en klanken kunnen worden voortgebracht. De molimo verbeeldt de stem van het Woud, en wordt bij ruste verborgen diep in het Woud. Om tevoorschijn gehaald te worden door een groepje jonge mannen wanneer iemand overleden is of iets anders verontrustends aan de hand is, waarvoor Het Woud uit zijn sluimer gewekt dient te worden omdat zijn kinderen in nood zijn.
De vrouwen moeten daarbij in hun hutten blijven, met afgesloten deur. De mannen zingen rond het gemeenschappelijke vuur op de open ruimte. De molimo komt vanuit de verte steeds dichter bij, naar de mannen rond het vuur, die daarbij veelal in trance geraakt zijn.
Het is dus een mannen-aangelegenheid geworden, zelfs bij de Pygmeeën al. Maar … bij hen blijkbaar nog niet zo lang. Eens per jaar worden de rollen omgekeerd en nemen de vrouwen er de ceremonie over. Ze blijken dan alle gezangen minstens zo goed te beheersen als de mannen.
De mannen laten de vrouwen gelaten, ahw schuldbewust, hun gang gaan. De vrouwen laten merken dat de molimo-ceremonie oorspronkelijk een vrouwen-aangelegenheid was. Wanneer ze hun punt gemaakt hebben, ‘bevrijden’ ze de mannen en trekken zich tevreden terug in hun hutten (hutten maken en onderhouden is vrouwenwerk; de mannen wonen dus in vrouwenhutten).
Hierna vervolgen de mannen de molimo-ceremonie tot in het ochtendkrieken.
Op veel plaatsen in de antropologische literatuur lees je dat de mannen de heilige fluiten van de vrouwen geroofd hebben, en niet alleen in Afrikaanse veldonderzoeken. Maurice Godelier, de Franse veldonderzoeker bij de Baryua Papoea’s tussen 1967 en 1988, ook heel belangrijk voor mij, vertelt dat de jongens bij hun initiatie leren dat de heilige fluiten door een voorouder-man gestolen zijn uit het vrouwenverblijf, en tekent de opmerking van een oude man op: “De eerste vrouwen wisten hun macht niet goed te gebruiken. Bijvoorbeeld, ze doodden teveel prooidieren (sic), en veroorzaakten teveel wanorde. Het was nodig dat de mannen hun de macht ontnamen zodat de orde kon terugkeren in de gemeenschap en in de kosmos.”
besnijdenis: hoe kwamen de mannen zo gek?
De mannen wilden niet langer, zoals in de eervorige paragraaf, braaf toekijken bij de prestigieuze meisjes-initiatiefeesten rond de elima (menstruatiehut). Ze wilden eigen mannen-initiatierituelen. Bij de pygmeeën en de San is het nog niet zover, maar bij de Baruya’s worden de jongens op (gespeeld) ruwe wijze uit de armen van de moeders gerukt, als hun ‘bevrijding’ uit de vrouwenwereld, en voor hun maandenlange initiatie opgesloten in het mannenverblijf. Ik heb bij Godelier niet gelezen dat besnijdenis van de jongens deel uitmaakt van de initiatie. Maar dat is het bij veel stammen in Afrika en bij de Aboriginals wel geworden. Hoe kwamen de mannen toch tot dit vreemde en pijnlijke ritueel?
Om de jongens-initiatie als overgang naar de volwassenheid zo dicht mogelijk op het oorspronkelijke ritueel van de voor het eerst menstruerende meisjes te laten lijken, moesten ook de jongens bloeden. In Afrika werd dit bewerkstelligd door het afsnijden van de voorhuid, maar bij ettelijke Aboriginalstammen heeft het tot nog barbaarsere insnijdingen geleid. De Aboriginals behoren, hoewel ze nog pure VJ’s zijn, niet tot de voorbeeld-gemeenschappen waaraan we nog kunnen aflezen hoe onze vroegere voorouders samengeleefd hebben. Ze horen daar niet bij, omdat Australië, althans in de leefbare stroken van dat woestijn-continent, al lang volgepakt met stammen was. Dus al lang overpopulatie. Maar Australië kent (van oorsprong) geen domesticeerbare planten. Dus er heeft nooit landbouw kunnen ontstaan onder Aboriginals. Er zat voor de Aboriginals niets anders op dan hun kinderaantallen niet verder te laten groeien, het te doen met het stamgebied en met de buren een gewapende vrede te onderhouden. Een gedwongen VJ-bestaan. Geen puur en vrij VJ-bestaan, althans niet in de dichtbevolkte delen van het continent.
De Mbutu-pygmeeën, beschreven door Colin Turnbull, leven al zeker 200 jaar samen met de Bantu-boeren die delen van het regenwoud platbranden om er tuinbouw te plegen. De Pygmeeën zijn natuurlijk begerig naar de ijzeren messen van die boeren en ook de bananen en de palmwijn en de tabak zijn erg in trek bij ze. De boeren van hun kant zijn begerig naar de bushmeat en de honing die de Pygmeeën kunnen leveren. Ook de arbeidskracht van de Pygmeeën bij het omkappen van de percelen voor hun tuinen, en bij het oogsten in oogsttijd, is in trek. De Bantu’s beschouwen de Pygmeeën als hun slaven. De Pygmeeën laten hen in die waan: wanneer ze genoeg hebben van hun tijdelijk vertoeven in het Bantu-dorp (en het bestelen van de plantages), trekken ze gewoon weer het woud in om daar weer een tijd hun eigen vrije leven te leiden. Tot ze weer zin krijgen in palmwijn, tabak en andere Bantoe-dingen.
Maar in de loop van generatie op generatie zijn de Pygmeeën toch zo verknocht aan wat die domme Bantu-boeren te bieden hebben dat ze zelf grotendeels Bantu zijn gaan spreken. En dat niet alleen: ze laten hun jongetjes ook deel nemen aan het initiatie-ritueel van de Bantu’s. Hetgeen ook besnijdenis inhoudt: de Bantu’s beschouwen een Pygmee niet als een man wanneer die niet besneden is.
Ja, voor mij zijn de pygmeeën van Turnbull, samen met nog wat andere pure VJ (Verzamelaars/jagers)- groepen zoals de Hadza en de San Bushmen, de vandaag nog voorhanden voorbeeld-gemeenschappen van de Vroege Mensen. Ze zijn namelijk een soort ‘levende fossielen’ van hoe onze vroege voorouders samenleefden.
Dus vroeger heerste bij onze voorouders matriarchaat? zullen sommigen nu denken.
Fout! ‘archè ‘ = Gr. Voor ‘heerschappij.
Maar bij de Vroege Mensen, en ook nog heel lang bij de AMM’s zoals bij onze controlegroep (de M’buti, de Hadza en de Bushmen), was niemand de baas. Geen denken aan dat bij VJ’s iemand de baas kon spelen over een ander. Dat deden de ouders niet eens over hun kinderen. Dat zou ook helemaal niet werken.
Je kunt je voorstellen wat een frustratie dit betekent voor zo’n vrij opgegroeid pygmee-jongetje, dat nu ineens zo’n barbaarse besnijdenis heeft moeten ondergaan. Het kan er echt met zijn verstand niet bij.
Zijn oom Masalito houdt hem beschermend en troostend vast. Later zal Kaoya het wel begrijpen.
(Foto van Colin Turnbull, 1960)
edele wilden
Zijn die genoemde voorbeeld-gemeenschappen voor mij ‘edele wilden’?
Juist! Precies! De ‘edele wilden’ bestonden echt.
En dat zijn wij eigenlijk nog steeds! Ten diepste voelen wij dat het leven zoals ik het in de volgende zes punten ga opsommen, eigenlijk zo hoort.
De mainstream paleo’s nemen nog steeds de ‘wilde stammen’ als voorbeeldgemeenschappen voor ons prehistorische verleden. Ze trekken de lijn tussen de oorlogvoerende chimpansees, via de oorlogvoerende ‘wilde stammen’, naar ons-nu, die immers ook oorlogszuchtig zijn.
Fout! Wij zijn pas 10.000 jaar in overpopulatie-stress en dus oorlogszuchtig. Terwijl onze natuur gevormd is in de miljoenen jaren daarvóór. Al die lange-lange tijd waren we vreedzaam. Edele wilden. Niet doordat we toen betere mensen waren, maar doordat vreedzaamheid en harmonie overlevingseisen waren.
Hier mijn schematische voorstelling van de lange-lange tijd van onze ‘edele wilde’-voortijd (VJ) en de hyperkorte tijd dat we uit dat ‘paradijs’ geraakt zijn (AGR).
Ik heb niet zo lang geleden kennis genomen van een groep progressieve antropologen die, anders dan de conventionele antropologen niet de vele ‘wilde stammen’ maar de weinige nog resterende pure jager-verzamelaarsgroepjes als voorbeeld-gemeenschappen van ons prehistorische verleden nemen. Zoals ik dat al deed. Maar zij pakken dat wetenschappelijk aan. Ze hebben een vragenlijst opgesteld en die toegestuurd aan alle onderzoekers van juist deze pure VJ-groepjes. Ze hebben dezelfde vragen ook toegepast op de literatuur die over dergelijke maar nu niet langer zo levende gemeenschappen beschikbaar is.
Zeven eigenschappen springen er uit. Leer ze van buiten als je wilt weten hoe wij eigenlijk zijn.
1. Kleine groepen. Weinig groepen. Hun aantallen zijn beperkt, zowel per groep al wat het aantal groepen in het leefgebied betreft. De groepen zijn op elkaar aangewezen voor de overleving, zowel bij noodgevallen als voor het uitwisselen van huwelijkspartners en informatie over het leefgebied. Veel mainstream paleo’s geloven dat oorlogvoering al vanaf de vroegste tijden eigen is geweest aan de mens. Ze hebben het mis. De groepjes waren voor hun overleving juist afhankelijk van elkaar. Een groep die niet langer kon terugvallen op naburige groepen, was ten dode opgeschreven. Het uitsterven van de NT’s is er het bewijs van.
2. Economie. Ze hebben een economie van het genoeg, leven onbekommerd van de hand in de tand, hebben geen zorgen voor morgen. Ze zijn mager maar gezond, zoals normale dieren in het wild plegen te zijn. Ze kennen geen bezit; de spullen die ze nodig hebben, maakt ieder zelf. Als een westerling iemand hunner een horloge cadeau doet, gaat zo’n prachtig ding van hand tot hand; als ze weggetrokken zijn naar een volgende voedselplek, blijft het ding in het zand liggen: ze kunnen er niks mee en elk ding van gewicht is belasting bij het dragen.
Zelfs het land waarin, waarop en waarvan ze leven, met zijn waterbronnen of grondstofmijnen, beschouwen ze niet als bezit, noch van iemand, noch van hun gemeenschap. Andersom beschouwen ze zichzelf als kinderen ervan, en ze dansen-zingen het toe uit dankbaarheid. Wat nieuwe spullen betreft zijn ze niet geïnteresseerd in het bezit ervan maar wel in de kennis om het te maken. Kennis is hun enige bezit; maar die wordt gul gedeeld.
3. Kennis. VJ’s moeten alles weten over de eigenschappen en de vindplaatsen van voedsel, zowel die van de planten als de dieren. Hun groepen tellen zelden meer dan vijftig individuen; elk individu ervan moet zijn bijdrage leveren voor de overleving van de groep. Elk VJ-individu moet over heel wat meer kennis beschikken dan een individu in een massamaatschappij als de onze. Onderwijs kennen zij niet en dat zou ook volstrekt ontoereikend zijn om elk individu van die vereiste hoeveelheid kennis te voorzien. Maar elk kind wordt (ook bij ons nog steeds) geboren met een enorme drang om te leren, te onderzoeken en zich te oefenen.
Vandaag is dat niet meer zo nodig en wordt die drang door onze opvoeders als hinderlijk ervaren en vaak zelfs ontmoedigd. VJ-ouders daarentegen leggen hun kroost niets in de weg: ze hebben zelf nooit anders meegemaakt. VJ-kleuters mogen met alles spelen (scherpe messen, vuur) en in alles meedoen als ze dat willen. Ze vertrouwen hun kinderen, vertrouwen erop dat een kind niks stoms doet en uit zichzelf voorzichtig is.
Zelfs kleuters zijn dan ook al handiger met veel dingen, bijvoorbeeld vuur maken, dan volwassen Westerse onderzoekers. Kinderen doen kennis en ervaring spelenderwijs op. Jonge kinderen leren het meest van iets oudere kinderen. Al oefenend wordt hun inbreng steeds betekenisvoller en zo spelen zij zich ongemerkt de volwassenheid in. Hoe belangrijk hun inbreng voor de groep uiteindelijk ook wordt, het spel-element blijft en de inbreng wordt nooit als ‘werk’ ervaren. Niet eens als verplichting. Hun hele leven is een spel. Depressie is een voor hen nagenoeg onbekende ziekte, zeker zolang de persoon gezond van lijf en leden blijft.
4. Werk. Ieders inbreng in de overleving van de VJ-groep wordt niet alleen spelenderwijs geleverd, maar neemt ook weinig tijd in beslag vergeleken met het werk in een boeren- of arbeiders-samenleving, namelijk gemiddeld drie tot vier uur. Ze kennen geen zondagen (niet eens weken of maanden), dus als we uitgaan van zeven ‘werkdagen’ per ‘week’ komen we hooguit op een 28-urige werkweek, vergeleken bij de 40-urige van vandaag. De vele ‘vrije’ tijd brengen VJ’s door met slapen, kletsen, buurten, spelen met de kinderen, knutselen aan werktuigen, religieus dansen-zingen, kortom ‘socialiseren’.
5. Gelijkheid. Deel van hun neiging tot harmonie is het elkaar en zelfs hun kinderen respecteren als volwaardig persoon. Daar hoort het streven naar gelijkheid bij. Mensen zijn weliswaar verschillend in begaafdheid, maar van niemand wordt geduld dat die zich erop laat voorstaan. Bij een speciaal karwei neemt de meest ervarene de leiding op zich, maar VJ-groepen kennen of dulden geen leiders (chiefs). Iemand kan bijzonder wijs zijn en gezag uitstralen, maar het zou meteen als onwijs worden ervaren als zo iemand zich erop zou laten voorstaan. Trouwens, ook wij vandaag kunnen nog steeds slecht tegen hoogmoed en blaaskakerij, van wie dan ook. We pikken het hooguit knarsetandend, als er geen andere keus is.
6. Voedseldelen. Of iemand nou veel inbreng heeft gehad of weinig in de dagelijkse maaltijd, of zelfs helemaal geen, ieders portie is even groot. Het respect voor ieders persoonlijkheid verhindert dat iemands niet-deelname aan de inbreng voor het eten als uitvreterij zou worden gevoeld: zo iemand heeft daar zeker haar of zijn reden voor en lijdt er waarschijnlijk zelf het ergst onder.
Er wordt de nodige tijd gestoken in het eerlijk verdelen van het beschikbare voedsel; over een knap gerealiseerde eerlijke verdeling kan nog dagen worden nagepraat. Want eten is voor VJ’s, net als normale dieren levend op het bestaansminimum (voor consumenten moeilijk voorstelbaar) nog belangrijker dan hun Scheppingsverhaal. Erst kommt das Fressen und dann die Moral.
In een consumptiemaatschappij kan die aangeboren neiging om ons vol te proppen als er veel is (en dat is er elke dag), ons de das om doen. Eten kan onze vijand worden waar we mee moeten worstelen. De consumenten- leefwereld is in veel opzichten ’tegennatuurlijk’. Weten hoe onze vroege voorouders altijd geleefd hebben, is heel nuttige kennis. Maar de economie moet wel blijven draaien: we kunnen niet terug. Alleen vooruit: met steeds meer kennis.
7. Scheppingsverhaal. Zeker het laatste miljoen jaar van mens-zijn hebben de VJ’s hun talige wereldbeschouwing beleefd in het dansen-zingen van het Scheppingsverhaal ervan. Elke lieve speeldag werd besloten met dansen-zingen rond het kampvuur. Doorgaans was elke avond Feierabend: ze leefden er hun dagen van verzamelen-jagen naar toe en maakten zich er mooi voor, met beschildering, piercings en veertjes.
Toen was geluk heel gewoon. Natuurlijk was eraf en toe hommeles, meestal als gevolg van een voor iemand onacceptabele vrijage, en dan kon het er heftig aan toe gaan. Tot iedereen het welletjes vond en de wijze vrouw of man tussenbeide kwam op het juiste moment. Maar qua wereldbeschouwing was er in ieders geestelijke leven het ene vaste punt: het Scheppingsverhaal.
Het is heel belangrijk om deze zes punten in je op te nemen om een beeld te hebben van ‘hoe het hoort’ tussen mensen. Zo zijn wij, en niet anders. Maar helaas, onze ‘recente’ geschiedenis is er tussen gekomen.
Ook bij pure VJ’s wel eens hommeles, zei ik. Ik ken een verhaal van de San Bushmen, waar iemand in razernij twee mensen dood schoot. Vervolgens vluchtte hij. Zoiets kan niet getolereerd worden. Twee mannen volgden het spoor van de moordenaar en doodden hem. Maar de San-Bushmen zijn al eeuwenlang onderhevig aan de aantasting van hun leefgebied en dus van hun leefwijze. Vandaag zijn ze nog hooguit als toeristische attractie ‘edele wilden’.
Kent u Ötzi, de ijsmummie die na 5000 jaar uit een gletsjer op de grens tussen Italië en Oostenrijk tevoorschijn is gekomen in perfect geconserveerde toestand? Ik vermoed dat ook die zo’n op de vlucht geslagen moordenaar is geweest. Zijn spoor werd gevolgd door een paar aangewezen hitmen, tot hoog in de alpen en ook hij ontkwam zijn lot niet. Waren deze Ötzi-mensen nog ‘edele wilden’? Het wordt steeds duidelijker dat zijn populatie AGR’s geweest zijn. De paleo’s hebben achterhaald waar Ötzi vandaan kwam: van een sedentair gemeenschapje – als zijn ze er nog niet zeker van welk precies, ze hebben twee kandidaat-nederzettinkjes.
de AGR’s
Wanneer wij van nature ‘edele wilden’ zijn, waarom heeft ons samenleven daar dan zo bedroevend weinig van weg?
Mijn voorbeeld-gemeenschapjes (Pygmeeën, Bushmen en Hadza) leven nog zoals de AMM’s 50.000 jg allemaal nog leefden: als ‘edele wilden’. Maar, zoals ik al ettelijke malen benadrukt heb, vanaf 10.000 jaar geleden zijn steeds meer AMM-groepen in een overpopulatie-situatie komen te verkeren. Te veel groepen in een toch altijd beperkte regio. Dan wordt het vechten voor de overleving. En oorlog maakt mannen belangrijk. Net als bij de chimpansees, van wie de leefgebieden gedurende de ijstijden tot wel vijftig keer toe zijn ingekrompen en die daardoor ook machistische vechtersbazen zijn geworden. Ik heb zelfs gesuggereerd dat dit ’trap 2′-gedrag van overlevingswaarde is. De natuur is wreed en kent geen mededogen. Mensen wel – tot op zekere hoogte.
De ‘wilde stammen’ die voor de conventionele paleo’s voorbeeld zijn, zijn de Yanomamö, beschreven door Napoleon Chagnon in The Fierce People (1983) en de Bergpapoea’s van Nieuw Guinea en nog vele, vele andere ‘wilde stammen’. Ik duid ze zo aan omdat ze permanent in oorlogvoering verwikkeld zijn of onder de dreiging ervan leven. Ze zijn geen pure VJ’s meer zoals mijn voorbeeld-gemeenschapjes, ze zijn Tuinbouwers. Hun hoofdvoedsel (plantains dan wel zoete aardappelen) telen ze in tuinen van platgebrand bos. De slash-and-burn-methode.
Ze zijn dus voedseltelers.
Voedseltelers staan anders in het leven dan de nomadische voedselscharrelaars zoals hun voorouders vanaf de vroegste tijden geweest waren. Daarom noem ik ze AGR’s. Een handige aanduiding omdat er zowel ‘agrariër’ in zit als ‘agressie’.
Ook al zijn de ‘wilde stammen’ dus niet bepaald ‘edele wilden’ meer, ze hebben er vaak nog wel hartveroverende trekken uit overgehouden. Vandaar dat de missionarissen van de 17e eeuw er in hun verslagen vaak zo hoog over opgaven: dat die wilden eigenlijk veel aardiger waren dan wij, westerse Christenen. Vandaar dat Rousseau ze als ‘edele wilden’ aanduidde en ze liet contrasteren door de door geld en bezit verworden westerlingen. Vandaar ook dat deze aanduiding in diskrediet raakte toen bleek dat ze toch oorlogszuchtig waren en wreedheden bedreven.
De AGR’s met de VJ’s vergelijkend, waarin uit zich dan precies het verschil?
Nogmaals, ik ontleen mijn kennis vooral aan Colin Turnbull’s prachtige boekje The Forest People (1961). Dus voor mij laat het geloof van de Pygmeeën enerzijds en dat van de Bantu’s anderzijds het duidelijkst dit verschil zien.
De Pygmeeën hebben een aanvaardende houding tegenover het lot en de Bantu’s een controlerende. Dat is het verschil in een notendop.
De Pygmeeën, voedselscharrelaars, nemen het leven zoals het komt. Ze kunnen enorm huilen bij iemands overlijden, maar als de overledene eenmaal ter aarde besteld is, dan is dat bij hen ook letterlijk ‘zand erover, en dan wordt er verder geen woord meer aan vuil gemaakt. Ze praten nooit meer over overledenen; het zou hen alleen maar van streek maken en het heeft geen enkel nut. Het Regenwoud is voor hen de schenker van alle goed: van voedsel in de vorm van paddestoelen, honing en prooidieren. Ze hebben een ongeschokt vertrouwen in het Regenwoud. Bij goede tijden danken ze het. Bij slechte tijden zingen ze tot het Regenwoud zodat dit wakker wordt en de dingen weer in orde maakt voor ze.
De Bantu’s hebben een controlerende houding doordat zij hun voedsel telen. Ze voelen macht over hun voedsel, en daardoor ook macht over de natuur. Die moet doen wat zij wensen. Wanneer de oogst mislukt komt dat ergens door, en dus moet de schuldige gevonden worden. Als iets niet goed gaat is (iemand ziek wordt, iemand dood gaat) het altijd iemands schuld.
Ze hebben sjamanen die optreden als specialisten in het contact met de geesten.
Omdat ze door overpopulatie hun vrije VJ-bestaan hebben moeten prijsgeven in het verleden, zijn de mannen de baas. Mannen zijn regelneven. Hun samenleving ligt vast in taboes en ongeschreven wetten, rituelen en protocollen.
Geesten? Het geloof in geesten
– of zielen, dat is hetzelfde – is al heel oud en komt voort uit het dromen. Iemand droomt over haar moeder, ziet haar bezig met dingen en hoort haar praten. Na het ontwaken weet ze zeker dat haar moeder dood en begraven is. Maar in haar droom was moeder echt levend. Voor de Vroege Mensen was het duidelijk: van de overledenen bleef er iets buiten het lichaam voortbestaan dat je in je droom kon bezoeken. Dat was de ziel/geest van iemand.
De Bushmen en de Pygmeeën houden van verhalen. (Natuurlijk houden ze van verhalen, dat snappen wij intussen: ze scheppen verband in de chaos van de massa namen voor de dingen.) Zoals dat de sterren aan de nachtelijke hemel zielen zijn, die naar ons twinkelen, of glimwormpjes die van duisternis houden en op de vlucht slaan als de zon boven de kim tevoorschijn komt. Geloven jullie dat? vroeg een onderzoeker. Natuurlijk niet, antwoordde de Bushman, overdag is het veel te licht om dan sterren te zien. Maar wij houden van verhalen
De Bushmen, de Pygmeeën en de Hadza beleven de verhalen zoals onze kinderen spelen. Kinderen spreken met elkaar af: ik was de dokter en jij was de zieke. En dan spelen ze diep serieus de dokter en de zieke, anders is er niks aan. Maar ze zouden gillend weglopen als iemand echt zou denken dat hij dokter of zieke was, dan zou het spel eng worden.
Bij de Bantoes (AGR’s) is dat nou juist het geval. Die beleven hun verhalen als werkelijkheid. Bij hen zijn de geesten van de overledenen echt de baas. De overledenen leven echt voort in de geestenwereld. Alles moet in het werk gesteld worden om de overledenen tevreden te houden. Alles moet volgens de in de traditie vastgelegde wetten geschieden, anders worden de geesten der voorouders kwaad en laten die de oogsten mislukken en breken er ziekten uit. De sjamaan is de specialist die in trance contact legt met de geestenwereld en die kan ‘vernemen’ waar de fout zit die hersteld moet worden. Geen wonder dat de M’buti hun Bantoes niet goed snik vinden.
De voorouderverering vigeert nog in heel wat samenlevingen, in meerdere of mindere mate.
Mannen zijn vanuit onze culturele evolutie niet toegerust om de baas te spelen – net zo min als de vrouwen dat zijn – en ze zijn al helemaal niet toegerust om be-baasd te worden. Het is juist door hun onzekerheid dat de mannen zo raar begonnen te doen. Het doet sterk denken aan pubergedrag.
De mannen overschreeuwden hun onzekerheid, met steeds bruter optreden tegen hun vrouwen, geholpen door hun meerdere kracht en door het feit dat ze vanouds over wapens dienden te beschikken. Ze verboden de aanwezigheid van vrouwen bij hun mannenrituelen, nieuwsgierige meisjes werden weggejaagd en bedreigd met boze geesten. Later gingen ze zover dat ze de vrouwenrituelen en elima’s verboden. En om hun hun jongens-initiatiehutten in het basiskamp zelf te bouwen.
Het dient gezegd te zijn dat dit wangedrag van de mannen het ergst was waar de stammengevechten door plaatselijke populatiedruk het hevigst was. Het meest bruut is het mannengeweld bij de Bergpapoea’s in Nieuw Guinea, en op veel eilanden, waar de omringende zee verdere uitbreiding onmogelijk maakt. De Yanomami in de Amazoneregio zijn ook beruchte macho’s.
Maar waar populatiedruk laag bleef, bleven de verhoudingen tussen de seksen meestal meer egalitair.
Naarmate de millennia verliepen en de landbouw-economie zich breder verbreidde, kregen de sjamanen het steeds drukker en werden ze steeds belangrijker voor de boeren. De sjamanen bedachten steeds gecompliceerder theorieën over de geesten en dichtten niet alleen mensen maar ook dieren en dingen een geest toe. Dat geestengeloof heet animisme.
De VJ’s hebben daar nooit aan gedaan, tenminste, afgaande op mijn ‘controlegroep’. Die staan tamelijk nuchter in het leven, vanuit zichzelf. Maar ze hebben natuurlijk geen verweer tegenover de boerensjamanen of missionarissen, geen wetenschappelijke argumenten of zo.
Het animisme ging naadloos over in de godsdiensten zoals wij ze nog steeds kennen. In de Islamwereld waren de geesten (djins) nog volop rond, maar ook in het Christendom is de Heilige Geest nog steeds belangrijk voor je ziel. Ik heb altijd met een stalen gezicht bij ter sprake gekomen van de ziel met volle overtuiging beweerd dat ik zonder ziel leefde, en heb hem inderdaad nooit gemist. Ziel is gewoon hetzelfde als geest en dat is weer hetzelfde als iemands denkvermogen. Het is alleen omdat men zich ongaarne voorstelt dat dat denkvermogen verdwijnt als het lichaam er mee ophoudt. Maar Wittgenstein, toch een ongelovige, stelde in zijn Filosofische onderzoekingen (1953):
“Het menselijk lichaam is het beste beeld van de menselijke ziel.” Bert Keizer schreef recentelijk een boek Waar blijft de ziel? (2012), weliswaar als kritiek op de neurologen die stellen dat we niet meer zijn dan ons brein. Maar ja, filosofen, hè. Die weten niets over de mens.
de laatste belangrijke vrouwen-uitvinding: de landbouw
Hoe erger de stammenstrijd, des te bruter gingen de mannen tegen de vrouwen te keer. Alle mogelijke regels en taboes vonden ze uit. Vrouwen mochten nooit mannenwapens aanraken. Bij de Bergpapoea’s mogen de vrouwen zelfs geen gebruik maken van de paden van de mannen. Maar waar de stammen manieren gevonden hebben om in vrede met elkaar om te gaan, is de positie van de vrouwen ook veel gelijkwaardiger.
Maar nergens is het meer zoals het bij de Vroege Mensen zoals de Neanderthalers vermoedelijk geweest is. (Jane Auel, De Stam van de Holenbeer ea, heeft zich in haar romans wat de man-vrouwverhoudingen braaf aan de mainstream opvattingen onder de antropologen gehouden. Maar haar vrijgevochten Ayla-figuur mag er zijn. Geen kwaad woord over Jane Auel. Ik heb haar ooit mogen ontmoeten.)
Mannen grepen de macht. Hebben vrouwen nooit gedaan. Er is, nogmaals, nooit matriarchaat geweest. Vrouwen stonden gewoon het hoogst in aanzien. Daarom hebben de mannen altijd gedaan wat de raad van ouderen vrouwen voor hen ‘voorkookten’. Dat was alles. Daardoor bleef alles altijd bij het oude, en was er vrede en geluk.
Het is de overpopulatie (teveel groepen in één regio) die de oude ‘edele wilden’-verhoudingen overhoop heeft gegooid.
Het begin van de landbouw bracht echter een terugkeer naar de vreedzame verhoudingen: landbouw was vrouwenwerk, en de vrouwen kwamen weer hoog in aanzien.
Maar toch wrong er iets bij de mannen.
De landbouw begon in de Levant, zei ik. Dat kwam doordat daar, vooral op de hellingen van het Zagros-gebergte waar de bronnen van de Tigris en de Eufraat ontspringen (Mesopotamië) maar ook in Palestina, wilde grassoorten groeiden met voedzame korrels. De vrouwen oogstten die door met hun graafstok tegen de halmen te tikken en de korrels op te vangen in een korfje. Die korrels kon je fijn wrijven op een platte steen, met een ronde maalsteen. Je kon er veel voedzame gerechte mee maken (later zelfs alcoholhoudende drank). Maar het belangrijkste, je kon de voorraad korrels heel lang bewaren als je de opslag wist te beveiligen tegen muizen. Tot het volgende seizoen, waarin je de mooiste korrels kon uitzaaien en later rijkelijk beloond worden door Moeder Aarde.
Het heeft een ‘revolutie’ betekend, een omwenteling in het menselijk bestaan. Alweer: vrouwen-uitvinding. Maar het heeft de vrouwen veroordeeld tot elke dag urenlang graan malen. Op deze vermoeiende en rsi- pijn veroorzakende manier – de tekening laten de plekken zien waar door heel veel vrouwen in het verleden ondraaglijke pijn geleden moet zijn.
Maar wat wrong er nou bij de mannen? Voor de mannen betekende het, dat ze gedwongen werden, hun vrije jagersbestaan en dus hun status op te geven en ook boeren te worden. Want wat moet je anders wanneer de vrouwen bij de graanbestanden willen blijven, zodat vrouwen van vreemde groepen hen niet voor zouden zijn bij het oogsten? En wanneer de vrouwen daar stenen hutten willen (tegen de muizen en ratten)? Er is geen andere keus dan bij de vrouwen te blijven. De prooidieren in de omgeving zijn binnen de kortste keren overbejaagd. In de opgravingen treffen de archeologen de fossiele dierbotten van steeds kleinere soorten aan.
Trouwens, die stenen behuizingen eisten ook steeds meer mannenwerk. Het betekent dorpsleven, velden bewerken, heel anders in het leven en in de religie komen te staan. Blijf de ‘wet’ in gedachte houden: mensen denken conform de heersende economie.
Maar ergens, diep in hun onbewuste, zijn de mannen het de vrouwen kwalijk blijven nemen dat die hen gedwongen hebben hun vrije nomadische jagersbestaan op te geven, hen veroordelend tot een kommervol gezwoeg op veldjes die maar hooguit een jaar of twee vruchtbaar blijven, waarna ze weer nieuwe bomen om moeten hakken en platbranden. Van VJ tot AGR worden.
Dat Eva de mens uit het paradijs (van het vrije VJ-bestaan) verdreven heeft, klopt dus ergens wel! Vandaar mijn voorplaat. Maar kom zeg, roept nu de lezeres, de vrouwen maakten alleen van de nood (overpopulatie) een deugd! En zo is dat.
De vrouwenuitvinding van de landbouw betekende een economische revolutie. Het graan moest veilig tegen muisvraat worden opgeslagen, dus stenen bergplaatsen en hutten. Dat werd mannenwerk. Toen de mannen de woeste oerrunderen hebben weten te domesticeren en als ossen voor hun ploegen en karren hebben weten te spannen, zijn de mannen volledig boeren geworden. Maar nog heel lang zijn de vruchtbaarheidsrituelen vrouwenrituelen gebleven, met vrouwenbeeldjes en al.
De AGR’s geloofden (en geloven nog) heel erg in geesten. In goede en in slechte, overal geesten, en hoe ze op dat idee gekomen waren heb ik al verteld.
Als VJ’s maakten onze voorouders daar niet zo’n punt van. Zoals ik al zei hielden ze heel veel van verhalen maar ze bleven wel nuchter: ze wisten dat het maar verhalen waren. Net als kinderen weer: die spelen heel ernstig ‘vadertje-en-moedertje’ of ‘winkeltje’ (want anders zou er niks aan zijn) – terwijl ze evengoed weten dat het spel is. Als je je in deze kunt verplaatsen naar je kinderlijke beleving, kun je dat ook naar de geestenwereld van onze VJ-voorouders.
Maar als voedsel-telende AGR’s, met hun veldjes, afhankelijk van wel of geen regen en van andere factoren die de opbrengst beïnvloedden, werden onze voorouders, vooral toen de mannen ook boeren geworden waren, steeds bijgeloviger. De sjamanen, die met hun toverijen oplossingen moesten verzinnen voor onoplosbare vragen, bedachten steeds ingewikkelder theorieën met steeds meer soorten geesten in de hoofdrol. De overledenen ‘hielden de levenden vanuit hun onderwereld in de gaten’ en werden steeds belangrijkere factoren voor de bovenwereld van de levenden, werden steeds veeleisender in de offers. Vandaag noemen we het ‘voorouderverering’.
De hoofdfiguur van de vroegere Scheppingsverhalen, de Grote Voorouder (het oorspronkelijke groepje eerste kolonisten van het stamgebied) verdween overigens niet helemaal: daarvoor zat Hij te diep in het overgeërfde denken. Hij overleefde als een Allerhoogste Scheppende Figuur, ergens daarboven, die zich verder niet meer met de wereld bemoeide. En bij ons, consumenten, overleeft Hij in het gevoel dat er IETS moet zijn.
Maar dat heb ik al tig maal gezegd. Ik moet trouwens gaan opschieten, deze tekst wordt veel te lang. Kom op, grote stappen, snel thuis nu.
Angst voor boze geesten. Groeiende macht van de sjamaan die ook voor de gemeenschappelijke opslag van het graan zorgde in de vroege boerendorpjes. In het tempelcomplex van het groeiende dorp. De sjamanen werden priesters, vrijgesteld van het boerenwerk. Ze hielden de administratie bij van wat elke familie inbracht in de gemeenschappelijke opslag van landbouwproducten. Administratie vereist een vorm van opschrijven. Dat leidt tot schrift. Een familie die tegenslag heeft gehad, krijgt van de voorraad nieuw graan om te zaaien … maar met de velden van de familie als onderpand. Wanneer de familie niet kan terugbetalen, worden de velden bezit van de tempel en worden de leden van de familie lijfeigenen van de tempel.
ontstaan van stratificatie
Dorpen raken in conflict over de toegang tot water. Het sterkste dorp, onder leiding van een hoofdman, neemt de vrouwen en de velden van het overwonnen dorp in BEZIT. Ook de op volle gang gekomen handel zorgt voor strijd om toegangswegen en bronnen van rijkdom. De overwinnende hoofdman wordt koning en zijn trawanten worden edelen. Hun dorpen worden steden, met enorme tempels en paleizen.
Afbeelding hiernaast: zo moet de ‘Toren van Babylon’ er ook uit gezien hebben. Gebouwd door tot slaven en horigen geworden overwonnen stammen. Die spraken allemaal hun eigen taal of dialect: Babylonische spraakverwarring volgens de Bijbelschrijvers die er in Babylon mee kennis maakten.
BEZIT. Een nieuw verschijnsel in de mensheid. En geen best. Alles is in wezen gemeenschappelijk. Ga je schoenen maar na. Heb je die zelf gemaakt? Het leer dan misschien? De veters? Het idee om ze zo te maken? Het idee om überhaupt schoenen te dragen? En dan heb ik het alleen nog maar over je schoenen, maar kijk eens om je heen, naar de dingen die je jouw bezit noemt. AGR dat je bent.
Voor de VJ’s was zelfs hun leefgebied en hun waterbron geen bezit, niet van iemand van hen noch van hun leefgroep als geheel. Ieder maakte haar/zijn eigen spullenen het enige wat voor hen vooral waardevol was, was de kennis over waar je dingen vindt en over hoe je dingen maakt. En zelfs die kennis deelden ze ruimhartig.
HOOFDMAN. Heeft die het privé-bezit ingevoerd? Nee hoor. Om hoofdman te zijn en te blijven moest je de beste, de voortreffelijkste, de meest onbaatzuchtige en evenwichtige zijn. Een hoofdman wordt gekozen door zijn gelijken; die kiezen geen onbetrouwbaar en zelfzuchtig iemand.
Maar zijn zoons, dat is een ander verhaal. Die stonden onder invloed van de trawanten van de hoofdman. De trawanten waren veelal kwade geniusssen. Ze waren net niet goed genoeg om hoofdman te worden, maar verder zijns gelijken. De hoofdman droeg de verantwoordelijkheid , maar achter zijn rug konden de trawanten hun zelfzuchtige doelen nastreven door diens zoons dan wel kleinzoons van alles wijs te maken en te beloven.
LOFZANGERS. Belangrijke trawanten waren de lofzangers. Hoe hoger zij de hoofdman in aanzien wisten te doen stijgen, des te hoger stegen de trawanten mee. De grofste mensenrechten-schendingen werden door hen, immers gevrijwaard van elke verantwoordelijkheid, als heldendaden bejubeld. De lofzangers waren de eerste ideologen.
Slaags geraakte koninkrijken worden deel van een keizerrijk. Het bewind daarover vereist een stoet van geleerde ambtenaren en schrijvers. Hun opleiding vereist onderwijs, scholen.
Het schrift leent zich tot brieven, tot boeken, tot literatuur. Beschaving.
Beschaving klinkt goed. Maar het houdt in wezen in dat onderworpen gemeenschappen hun taal en religie kwijtraken en de religie en taal van het rijk moeten aannemen. De ouderen blijven treuren; hun kinderen leren het noodgedwongen te accepteren. De kleinkinderen kennen niet anders en vinden de grootouders maar zeuren.
Er hangt veel leed in de coulissen van de beschaving.
Maar ook vooruitgang. Is vooruitgang goed?
Niet gaan zeuren nou. Mensen zijn zo apart geworden doordat ze de dingen namen gingen geven, gingen ‘begrijpen’. Ze zijn de weg op gegaan van het steeds beter begrijpen van de dingen. Er is geen terug op die weg, alleen een ‘vooruit’. Val maar terug op de VJ in je: maak er niet zo’n punt van. Beleef je leven als een spel.
vanwaar de angst voor seksualiteit?
De onzekerheid van de mannen (bedenk nogmaals dat 99% van de tijd het de vrouwen waren geweest die de beslissingen namen) leidde op veel plaatsen tot steeds ergere vrouwen-onderdrukking. De oudere mannen palaverden veel met elkaar over hoe te denken over de dingen en over hoe de jongeren zich dienden te gedragen. De oudere mannen, bij wie de hormonen uitgeraasd waren en die de wijsheid in pacht hadden, vonden het verkeerd dat de jonge meiden blijkbaar toch nog zoveel macht hadden over de jonge mannen op seksueel gebied. Seksueel verlangen maakte dat hun jongemannen zich uitsloofden voor een meisje, probeerden bij haar in het gevlei te komen en dus zo aardig mogelijk deden. Wat een vernedering voor mannelijkheid. Wat een zwakheid. De oude mannen gingen seksualiteit steeds meer als iets verwerpelijks zien. Ze gingen taboes bedenken en vernederende regels. Wat? Wetten.
BESNIJDENIS. Ze gingen het een fout vinden dat wel de jongens besnijdenis moesten ondergaan en dat de meisjes dat niet hoefden. Hier en daar – het gebruik ontstond waarschijnlijk in de regio van wat nu Soedan is – gingen ze besnijdenis op meisjes toepassen: zodat die later zelf geen seksueel genot meer konden voelen. Dat zou die meiden wel in toom houden. Ze dienden maagd te blijven.
MAAGDELIJKHEID. Ja, vanwaar die mannelijke bezorgdheid over de maagdelijkheid van de meisjes? Die is ook een gevolg van de mannelijke oorlogvoering. Bij de overwinning op een ander dorp hoorde behalve het afslachten van de mannelijke tegenstanders ook het verkrachten van de vrouwen en meisjes. Heel gewoon. Maar als een man nou een vrouw wilde voor een eigen gezin, of een extra vrouw er bij, dan wilde hij er wel zeker van zijn dat die niet zwanger was van een andere man. Hoe kon hij daar zekerder van zijn dan wanneer het meisje nog maagd was? Dus dat werd geleidelijk een voorwaarde voor een meisje om in aanmerking te komen voor een huwelijk. Zo beslisten de raden van de oude baardmannen. Trouwen met een negenjarig kind? Natuurlijk: die is nog maagd.
De latere godsdiensten (mannen-uitvindingen) hebben de vrouwen-onderdrukking en de angst voor seksualiteit (vrouwenmacht) in goddelijke geboden en verboden bevestigd, zoals we nu gaan zien. God wil het, zo beslisten de baardmannen.
Maar … besnijdenis van hun dochters wordt ook door de vrouwen gehandhaafd. Hoe is dat in godsnaam mogelijk? Wel, vrouwen zijn religieuzer dan mannen, vrouwen zijn conservatiever dan mannen (denk aan de vuistbijl, de vrouwenbeeldjes, het moeilijk afstand doen van manieren om de dingen te doen zoals hun moeders het deden). Vrouwen zijn loyaler aan de heersende cultuur dan mannen. De (baard)mannen zijn alleen maar zo handhaverig omdat ze daarmee hun bevoorrechte positie als man in een mannenmaatschappij handhaven. Alleen daarom.