Herstel filosofische antropologie in ere.

De filosofische (oftewel wijsgerige) antropologie is gesticht door de academische filosoof Immanuel Kant. Alle filosofen na hem zijn aan hem schatplichtig, maar zijn steeds verder van het door hem geopende pad afgedwaald. Omdat deze weg door de Kerken werd geblokkeerd maar vooral omdat de voor de academische bestrating ervan bouwstenen vanuit tal van uiteenlopende menswetenschappen moeten worden aangeleverd. Die zouden nog anderhalve eeuw op zich laten wachten.

Dit essay beschrijft de geboorte van de antropologische filosofie als uitvloeisel van het eerste massamedium, de boekdrukkunst. Vervolgens het tweede massamedium, de televisie, dat haar volwassenwording mogelijk maakte maar waarbij het postmodernisme haar meteen verlamde. Ten besluite de oproep tot haar eerherstel, als belangrijke reddingsboei voor ons benarde Antropoceen.

Het is eeuwenlang aan de Kerken geweest om te mogen bepalen hoe ‘de mens’ van nature is; in dienst van welke despotie dan ook. Zij hebben hun machtspositie altijd frenetiek verdedigd tegen elke vorm van vrijdenkerij.

Het eerste (nog beperkte) massamedium was de uitvinding van de boekdrukkunst die de opkomst van de burgerij mede mogelijk maakte in een Europa dat tot dan toe overheerst werd door een door de door de Kerken gesteunde grootgrondbezitters-elite. Dit massamedium zou mede leiden tot de Verlichting.


Kant (1724-1804) was de eerste hoogleraar die een van de Kerken onafhankelijk academisch denken opzette. Hij waagde dit in de luwte die de dictatuur van de ‘verlichte despoot’ Frederik II van Pruisen (1712-1786) had geschapen, met diens standpunt dat “ieder maar op zijn eigen manier zalig moet zien te worden”. 
Dat standpunt werd ook door veel (vooral Franse) intellectuelen van zijn dagen gehuldigd, zij het in besloten kring, in anonieme of postume geschriften of op de vlucht voor Kerkelijke vervolging (Descartes). Ook Kant durfde zijn nek niet te ver uit te steken en hulde zijn Kritike in esoterisch jargon.

Frederik werd opgevolgd door zwakkere figuren en de Kerken hernamen hun machtspositie. Kant kreeg het moeilijk, maar in zijn colleges heeft hij zijn Kritike wat toegankelijker en in nu ook voor zijn studenten beter te behappen bewoording geresumeerd[1]. Hij stelde deze colleges te boek in zijn Anthropologie in pragmatischer Hinsicht abgefasst (1798), daarmee de grondslag leggend voor, jawel, de filosofische antropologie.

Aan het einde zijner dagen vatte hij zijn denken samen in drie vragen: Wat kan ik weten? Wat moet ik doen? Wat mag ik hopen? om het tenslotte tot één ‘hamvraag’ te reduceren: Wat is de mens?
Kant is de ‘aartsvader’ van de ‘moeder’ van alle wijsbegeerte. De belangrijkste taak voor de filosofie was in Kants ogen: het in kaart brengen van ‘de mens’. 

De Kerken zouden hun machtspositie nog heel lang weten te handhaven, want voor het in kaart brengen van ‘de mens’ zijn disciplinewetenschappen zoals antropologie, archeologie, paleoantropologie en ethologie nodig en die zouden pas anderhalve eeuw later voor de filosofen beschikbaar komen: in het kielzog van het tweede massamedium.

De tweede aanval op de machtspositie van de Kerken is de uitvinding van de televisie geweest. Die heeft namelijk de doorbraak van de vrije markt economie eind jaren 60 mogelijk gemaakt. Want mensen denken conform hun heersende economie.  
Dit geheel nieuwe massamedium, nog invloedrijker want massaler vergeleken bij de boekdrukkunst, deed in het vrije Westen een bevrijdende wind of change opsteken die geleidelijk de permafrost van ‘oude vormen en gedachten’ tot ontdooien bracht en alle daarop gebouwde instituten tot wankelen. Alle autoriteiten boetten in aan gezag. Ook de Kerken begonnen aan hun weldra niet meer te stuiten leegloop.

De vrije markt kan alleen floreren met democratie, dus met optimale gelijkheid — zou je vandaag niet zo zeggen maar aanvankelijk floreerde zij en bracht brede welvaart. Een welvaart die o.m. ook de dure veldonderzoeken van genoemde disciplinewetenschappen betaalbaar maakte. Vanaf de jaren 70 verschenen de onderzoeksresultaten ervan op de markt, gereed voor elke leek die er maar mee wilde gaan bouwen aan het op wetenschap gebaseerde ontstaansverhaal van ‘de mens’ – als alternatief voor het ongeloofwaardig wordende Schep-pingsverhaal van de kerken. Schrijver dezes deed dat, als niet-academisch filosoof.

Filosofen zijn leken, net als theologen. Trouwens, elke wetenschapper is leek op elk ander gebied dan het hare/zijne. Maar de filosoof kan iets wat disciplinewetenschappers niet kunnen: zich begeven in de boomgaard der wetenschap en van de kennisbomen aldaar het laaghangend fruit verzamelen. Zonder ladder, alleen een mand, for fools rush in where angels fear to tread[2]. Maar met het verzamelde houdt zij/hij wel de hele boomgaard gezond en bloeiend.
Hm. Misschien is toch mijn andere favoriete vergelijking beter: dat de filosofen zijn als de bijen, over het veld der wetenschappen zoemend, intussen zoem-zoem de bloemen met stuifmeel bevruchtend. Om met de nectar in de korf bij te dragen aan de honing van het ‘grote verhaal’ dat ons samenleven doel en richting geeft.

Hoe dan ook: de filosofen konden nu eindelijk het pad gaan betreden waarop hun aartsvader Kant hen had gezet. Sapere aude. ‘filo-sofie’ = weet-begeerte.  Ze konden de plaats gaan innemen op de bok van de koets van ons denken waar de kerken, ‘ondraaglijk licht’ als ze zijn, door de wind of change van af gingen waaien. Veel mensen begonnen zich vanaf toen ook, vooral na hun pensionering, te interesseren voor filosofie. Veel jongeren begonnen intuïtief naar de filosofie te kijken.

Helaas, het enige wat uit die gelederen opsteeg was Wees blij dat het leven geen zin heeft[3]. Gepensioneerden, alsnog op zoek naar zin, kregen enkel ‘stenen voor brood’. 

Want in de academische filosofiebeoefening was juist toen een andere denkwind gaan opsteken, de dorre woestijnwind van het postmodernisme: twijfel aan elke waarheids-pretentie, zelfs aan die der wetenschappen. En met een fobie voor elke vorm van Groot Verhaal. 
De academische filosofen bleven met de rug naar de zich opstapelende data vanuit genoemde disciplinewetenschappen wijzen op wat oude filosofen gedacht hebben over ‘de mens’ — maar die hadden dus nog geen wetenschappelijke data en waren aangewezen op het heersende denken van hun dagen.
Of op hun eigen maatschappelijk gezien irrelevante geschriften, ook nog eens vervat in geleerd aandoend jargon. Dat laatste hadden ze wél uit Kants erfenis overgehouden, terwijl ze zijn opdracht (het in kaart brengen van ‘de mens’) al lang vergeten waren, verblind door dwaallichten als Nietzsche en Heidegger. Waardoor de academische filosofie, wel door de samenleving betaald maar slechts voor eigen kring producerend, aan maatschappelijke betekenis inboette.

De westerse samenlevingen verloren hun oude ‘grote verhaal’ waar we het allemaal voor doen en er kwam NIX voor in de plaats. Dat ging niet goed. Jongeren kregen NIX meer mee, werden nihilistisch, gingen rare kapsels dragen en psychedelica gebruiken — de kiem leggend voor onze rampzalige drugsmaffia. 
De lui die bij het ‘grote geld’ konden, hadden NIX meer met hun samenleving te maken (“There is no such thing as society”) en gingen hun neoliberalistische eigen gang.

Met alle nare gevolgen van crises, omvallende banken, bezuinigingen en populismen van dien.

Ik houd staande dat het postmodernisme een VLOEK betekend heeft voor vrijwel alle aspecten van ons samenleven.

Ho wacht, ik heb het over de academische filosofie. Dus geen kwaad woord over onze hooggewaardeerde publieksfilosofen die bijdragen leveren aan onze media. Die zijn niet postmodern.
Maar vanuit hun opleiding missen ook zij kennis voor het in kaart brengen van ‘de mens’ met behulp van wat er vandaag te weten valt.  
Dus de kennis om met gebruik maken van genoemde disciplinewetenschappen, een humanistische Groot Verhaal te maken. Een Verhaal dat de plaats kan innemen van het achterlijke Groot Verhaal van de monotheïsmen.


Dit nu is het ‘pakkie-an’ van de filosofisch-antropologen. Herbetredend het pad dat Verlichtingsfilosoof Kant opende maar door zijn volgelingen verlaten, door kerkelijk jihadisme bedreigd maar vooral gehandicapt door nog ontbrekende wetenschappelijke info. Zelfs neo-kantiaan Ernst Cassirer heeft daar nog niet van kunnen profiteren.
Het is niet het pakkie-an van de afzonderlijke wetenschappen die ik al noemde. Die leveren de onmisbare bouwstenen van het nieuwe Grote Verhaal maar niet het Verhaal zelf.
De paleoantropologie bijvoorbeeld beperkt zich tot het fysieke, tot de fossiele botten en schedels. Maar de gedachten in die schedels fossiliseren niet.
Susan Haeck[4] betoogde het al: “De hersenwetenschappers bieden een fascinerende inkijk in de werking van ons brein. Maar ze kunnen niet een compleet antwoord geven op de vraag wat het menselijk brein onderscheidt van dat van een mensaap … [Dat] is het werk van filosofen, en niet dat van hersenwetenschappers die in hun vrije tijd gaan filosoferen. “


Ik ontkom er niet aan, alvast wat te schetsen van wat dit filosofenwerk zou moeten inhouden. Alleen een wijsgerig-antropoloog kan de menselijke natuur, zijnde het resultaat van 3.8 miljard jaar evolutie van het leven op onze unieke planeet, schetsen als een drietrapsraket.
Trap 1 de laagste trap het dierlijke leven. De tweede Trapvan onze groepsdierlijke voorouders. De derde Trap die van ons groepsdierlijke mens-zijn.

De meest primitieve is de ikke-ikke-neiging van het bacteriële stadium: zoveel mogelijk graaien van de energie (afkomstig van Zon, de ster van ons zonnestelsel) uit zijn omgeving, ter instandhouding en voortplanting van het eigen organisme. De neiging die zich nog steeds van ons meester maakt in al dan niet reële panieksituaties (“Redde wie zich redden kan!”—en dan gaan we over lijken) …en de impulsieve neiging van wie bij ‘groot geld’ en/of macht kan.

De hogere trap is die van ons groepsdierenstadium. We moeten nog steeds zoveel mogelijk energie krijgen ter instandhouding en voortplanting van het eigen ik, maar daar slagen we beter in door samen te werken. Door als groep op te treden. We moeten daarvoor onze primitiefste neiging onderdrukken en ons kunnen verplaatsen in de ander, mee te lijden als de ander lijdt, ons met elkaar kunnen verzoenen na conflict. Allemaal sociale eigenschappen die Frans de Waal in zijn beroemde Van Nature Goed (1996) heeft beschreven bij de chimpansees en waarover onze soort dus al beschikte toen we nog in het mensapenstadium verkeerden. Sociaal gedrag, maar … alleen ten opzichte van de leden van de eigen groep. De andere groepen zijn in principe voedselconcurrenten, dus vijanden. Het is deze ‘eigen-groep-eerst’ neiging waar de populisten nog steeds hun machtsgreep mee beogen.

De hoogste trap is het stadium van de langste tijd dat we ‘mens’ zijn. De neiging is door onze culturele evolutie uitgeselecteerd. Onze economie was al die lange-lange tijd (99 % van onze menswording die nog steeds onderweg is) nog zo primitief dat we alleen als hypersociale wezens konden overleven en de twee lagere neigingen cultureel-evolutionair werden onderdrukt. Dat moest niet alleen, het kon ook omdat we al die lange-lange tijd nog steeds binnen het geheel van de dierenwereld een nauwelijks bespeurbare soort zijn gebleven. Weten de paleo’s alles van. Het is speurwerk om nog was van hominine fossielen de vinden. Temeer daar onze vroegste voorouders hun dierbare overledenen zelf opaten en niet ten prooi lieten aan de gehate aaseters zoals hyena’s.

Genoemde eerste twee neigingen verdwenen echter niet. Toen we als soort steeds succesvoller waren geworden en op paradijselijke plekken in te grote groepen kwamen te leven, kwam neiging 2 weer van pas.
Vanaf 5000 jaar geleden kreeg ook neiging 1, die laagste van macht en ‘groot geld’, weer volop kans.

Neiging 3 is echter als een ondergedompelde kurk die naar boven tjoept waar ze maar de kans krijgt: de meeste mensen deugen.
De neigingen van Trap 1 en 2 worden door alle godsdiensten intuïtief als ‘inblazingen van de satan’ veroordeeld. Maar als beschavingsvehikels zijn godsdiensten nog gebrekkig. De vrije markt daarentegen biedt voor beschaving een ideale economische situatie. Maar als humanosoof roep ik: pastors aller landen, schaf jezelf niet af maar word ook neo-kantiaan!

Ik heb hier wat uitgeweid over één voorbeeld van het filosofenwerk. Dat houdt echter veel meer in. De antropologisch-filosoof kan aannemelijk maken dat alle uitvindingen die ons tot ‘mens’ hebben doen worden, vrouwen-uitvindingen zijn geweest. Kan ons talig worden schetsen, ons handig worden, ons unieke vuur gaan gebruiken. Kan kortom alle menselijke verworvenheden (na ons oorspronkelijke groepsdier-zijn) in een alternatief en op wetenschap berustend Scheppingsverhaal onderbrengen. Kan het dansen/zingen van de primitieve scheppingsverhalen verklaren, ons tot religieuze wezens worden, tot en met ons voedsel telen toe. Eerherstel aan het gender ‘vrouw’ ook, allemaal.


Alleen de antropologisch-filosoof kan een coherent Verhaal leveren waar we het allemaal voor doen, dat samenleven. Een nieuw Groot Verhaal, niet in de vorm van een ‘heilig Boek’ natuurlijk maar van een Wikipedia-achtig, door UNESCO aan te zwengelen en te beheren project. Het wordt een never-ending story aangezien genoemde wetenschappen nooit stoppen met onderzoeken. Maar het Grote Verhaal (ieders bijdrage daaraan blijft welkom) komt wel steeds steviger te staan en geeft alle menswetenschappen extra zuurstof en kracht.

De filosofische antropologie moet dus de plaats gaan innemen op de bok van de koets van ons denken en ‘de mens’ in kaart gaan brengen met wat we vandaag kunnen weten, met de data vanuit de genoemde disciplinewetenschappen. Maar … als we nu ‘wijsgerige antropologie’ googelen, lezen we: “Recentelijk wordt de wijsgerige antropologie ook met de vraag geconfronteerd of zij nog weleens bestaansrecht heeft. Dit wil zeggen dat men zich afvraagt of zij nog wel echt een onderzoeksobject of bepaalde vragen heeft die niet door de menswetenschappen of de andere filosofische disciplines worden gedekt.”

Die kunnen dat dus niet. De werkelijkheid is nog steeds dat de bok van de koets leeg is en de trekpaarden, de disciplinewetenschappen, teugelloos doorhollen, met hun inherente oogkleppen.
Naar een einder waar de dreigende lucht van een nieuw PETM (Paleogeen/Eoceen Thermaal Maximum) zich samenpakt. En een academische filosofie die als een pony het span tracht bij te benen om de trekpaarden analytische kennis toe te hijgen.
De academische filosofi e wordt nog slechts overeind gehouden door de intuïtieve verwachting van de mensen, niet door haar huidige waarde als reddingsboei.

Dus: filosofisch antropologen aller landen, verenigt u en ga als de bliksem aan het werk. Wellicht kan de aanzet van de humanosoof (niet-academisch filosofisch antropoloog), u op weg helpen. Uw werk zal op zijn minst een bemoediging betekenen voor alle jongeren die zich inzetten voor hun bedreigde toekomst.

Frans Couwenbergh (*1933), humanosoof
(heeft het ms va n DE MENS voor dummies in de aanbieding).  


[1] daarover pochte hij in een brief dat het “auch für die Damen bei der toilette” te lezen zou zijn!

[2] Alexander Pope, An Essay on Criticism, lines 612-615, 620-625

[3] Jaap van Heerden (1990)

[4] Un. Miami, in Trouw 17 maart ’17

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*