Zo luidt
op de wetenschapssite ThougtCo (July 14, 2019) het artikel van Lisa Marder. Precies het ‘ding’ waar het project van de
humanosoof over gaat. Tevens de ‘heilige graal’ van de filosofische
antropologie, gesticht door Verlichtingsfilosoof Immanuel Kant. Een prestigieus
onderwerp dus.
Maar doordat de huidige academische filosofiebeoefening, nog steeds niet
hersteld van het verlammende postmodernisme, deze belangrijkste opdracht laat
liggen, wagen ook disciplinewetenschappers zich daar aan. Met voorspelbaar tekortschietend resultaat,
want het is filosofenwerk.
“What Makes Us Human?” is vooral een bespreking van het boek The
Gap: The Science of What Separates Us From Other Animals (2013) van de Australische professor psychologie (Un. Queensland), wiens boek eerder al is besproken in Nature en
Science, en in ettelijke talen is vertaald.
Dus hoog tijd dat ook de humanosoof, die
wél gehoor geeft aan Kants opdracht, daar zijn licht op laat schijnen. Nou ja,
op de bespreking ervan door Lisa Marder dus.
Suddendorf gaat het als psycholoog om de evolution of mind — (‘mind’ heeft een wat bredere betekenis
dan ‘geest’, het betekent vooral ‘verstand’,
‘het denken’).
Om de evolutie van het denkvermogen helder te krijgen gaat hij na hoe dit bij
andere dieren al dan niet verschijnt. Waarbij hij onderzoeksvelden van
biologie, psychologie en paleoantro-pologie (in die volgorde) betreedt. Om
tenslotte die eigenschappen op te sommen welke de verschillende
onderzoeksgebieden aanwijzen als zijnde uniek-menselijk, ook vergeleken bij
onze naaste ‘familie’-leden in het dierenrijk, de bonobo’s en de chimpansees.
Het zijn er elf.
1. Het strottenhoofd . Bij
mensen standaard ingedaald in de keelholte terwijl het bij dieren alleen bij
stemgebruik vanuit de neusholte indaalt.
2. De schouders. Bij mensapen vooral gebouwd op klimmen, terwijl ze bij mensen
meer op gooien zijn gebouwd (chimpansees gooien altijd ‘ondershands’, maar
desondanks weinig minder raak).
3. Hand en duim. Vergeleken bij mensapen hebben mensen kleinere handen en is de
duim langer: ze zijn ‘handiger’ geworden.
4. Haarloze huid. Hebben walvissen, olifanten en rhino’s ook, maar onze
naastere familieleden apen en mensapen hebben wel een vacht.
5. Tweebenigheid, rechtop lopen. Doen
andere zoogdieren en ook onze naaste familieleden in het dierenrijk niet.
6. Blozen.
7. De menselijke hersenen. Mensapen hebben 6,2 miljard neuronen in hun
hersenschors (cortex) en mensen maar liefst 16 miljard.
8. De geest: verbeelding, creativiteit en vooruitdenken. Suddendorf: Mind is a tricky concept. I think I know what a mind is because I have one … or because I am one.
You might feel the same. But the minds of others are not direct observable. We
assume that others have minds somewhat like ours – filled with beliefs and
desires – but we can only infer those mental states. We cannot see, feel, or
touch them. We largely rely on language to inform each other about what is on
our minds.”(p.39).
Verder zegt hij dat voor zover we
weten dieren niet kunnen vooruitdenken en wij wel. Dat maakt ons ook creatief.
9. Religie en besef van de dood. Een gevolg van het kunnen vooruitdenken.
10. Mensen vertellen verhalen en hebben daar een uniek geheugen voor. Wat niet
hetzelfde is als ‘weten’. Met hun verhaalgeheugen geven mensen zin aan hun
bestaan en bereiden ze zich op hun toekomst voor. Waardoor ze hun
overlevingskansen vergroten.
Mensen dragen hun individuele kennis bij in een gemeenschappelijke pot, hetgeen
hun culturele evolutie versnelt. Waardoor elke generatie kan voortbouwen op de
voorgaande.
Lisa Marder haalt nu ook het veelgeprezen boek The Storytelling Animal (2012)
van de Amerikaanse Universiteitsdocent literatuur en evolutie Jonathan
Gottschall er bij: “[Stories] help us to
explore and simulate the future and test outcomes without having to take real
physical risk. … The urge to produce and consume
stories is hard-wired in us.”
11. Biochemische factors. Dat mensen een FOXP2-gen
hebben is wellicht een gevolg van een gen-mutatie. Het is een gen dat we gemeen
hebben met neanderthalers en chimpansees
(mijn ‘vet’).
Commentaar van humanosoof
Ad 1. Het strottenhoofd komt pas heel laat in onze culturele evolutie tevoorschijn.
Het is wat de AMM’s (Anatomisch Moderne Mensen) is gaan onderscheiden van de Vroege Mensen zoals de Neanderthalers, de Denisovans en de nakomelingen van de H. erectus-mensen. Deze Vroege Mensen zijn allemaal verdrongen door (en voor een heel klein deel opgegaan in) die zich als een konijnenplaag vermenigvuldigende AMM’s. Want ook het gaan communiceren met alleen je stem doét iets met een Vroege Mens.
En ook ad 6 (het blozen) is zo’n laat fysiek kenmerk.
De tussenliggende vier kenmerken zijn door onze voorouders verworven toen ze nog dieren waren. Ze zijn kenmerkend voor aapmensen maar daar waren uiteenlopende soorten van. Onze vroegste voorouders vinden we onder de bonobo-achtigen van die hominieden.
Ad 2. De schouders. Zoals alle aapmensen waren ook onze bonobo-achtige voorouders als voormalige regenwoudbewoners door klimaatverandering hun regenwoud kwijt aan het raken en dan moet je je aanpassen aan wat er voor in de plaats komt: savanne. Daaraan zijn de graseters en hun roofdieren al miljoenen jaren eerder aangepast geworden en als nieuwkomers moesten onze voorouder-mensapen een verdediging tegen die roofdieren ‘professionaliseren’: het kunnen gooien.
Ad 3. Hand en duim. Klimmen hoefden ze steeds minder. Werktuigen maken van die stenen en ander materiaal steeds meer. Dus handiger handen.
Ad 4. Haarloze huid. Vellen om te gebruiken voor van alles lagen er genoeg, als restanten van de maaltijden van de vleesetende roofdieren. Vellen waren ook geschikt als dekens. Maar ook toen ze nog regenwoudbewoners waren was er van ‘vacht’ bij die bonobo-achtigen al nauwelijks sprake, kijk maar naar de huidige bonobo’s. ‘Vacht’ werd, toen ze vellen gebruikten tegen nachtelijke kou, overdag op die hete savanne alleen maar hinderlijk. Wij trekken bij hitte toch ook steeds meer kleren uit, niet?
Ad 5. Hoe zouden de bonobo-achtige aapmensen hebben kunnen overleven als ze hun ‘voorpoten’ niet vrij hadden gemaakt door op hun achterpoten te gaan lopen? Doen mensapen al als ze zware of grote dingen willen meedragen. Bonobo’s doen dit veelvuldiger dan chimpansees.
Nogmaals, deze 4 kenmerken kenmerken een australopithecus (aapmens), zoals de beroemde ‘Lucy’ (Ap. Afarensis). Suddendorf had ook kunnen wijzen op het kleiner worden van de slagtanden die onze naaste ‘familie-leden nog steeds volop hebben.
De aapmensen waren voor het overige nog normale dieren en deden het prima, in het Miocene Afrika.
Inzake de overige punten slaat Suddendorf iets wezenlijks over. Uit onwetendheid. Dat wezenlijke moet nu eerst en krijgt u van de humanosoof mee, zodat u Suddendorfs volgende punten een plekje kunt geven. Daarna komen ze weer aan bod.
Die op twee benen lopende aapmensen waren nog steeds normale dieren, en zo ook onze vroegste voorouders (ik noem ze hier voor het gemak VroVo’s), die al een paar miljoen jaar vóór Lucy’s verschijnen zich van de overige aapmensen aan het onderscheiden waren – ze schijnen vanaf 4,4 mjg zich al niet langer met hun overige ‘familie’-leden te hebben vermengd.
In één van die vroege aapmensgroepjes – ik gok zo’n 5 miljoen jaar geleden al – moet er zich iets bijzonders hebben voorgedaan. Veel onderzoekers denken dan meteen aan een gen-mutatie. Maar echte gen-deskundigen zul je daar niet over horen, want als verklarings-mechanisme zijn gen-mutaties problematisch. De humanosoof houdt het simpel en postuleert een meidenspelletje: Hints. Met gebaren uitbeelden van waar je aan denkt. Geleid hebbend tot namen voor de dingen.
Hints alsde ‘Big Bang’ van ons taalvermogen. Een educated guess dus. Maar dat is de ‘big bang’ ook nog steeds. Eenmaal uitgaande van een ‘big bang’-hypothese konden de astronomen vervolgens een boel heelal-fenomenen verklaren. De humanosoof kan met zijn namen voor de dingen-hypothese het vraagstuk ‘What makes Us Human?’ ons talig-zijn bevredigend verklaren. Maar beide blijven wat ze in wezen zijn: hypothesen.
Hints dus. Kan best ook al eerder in één of meer andere groepjes zijn voorgevallen. Talig worden was nergens voor nodig namelijk, de aapmensen deden het prima met die genoemde aanpassingen en alle overige dieren doen dat nog steeds ook zonder taligheid. Wij zouden nog steeds aapmensen zijn ergens in Afrika wanneer deze ‘big bang’ was uitgebleven. Nogmaals: nérgens voor nodig. Maar: waar iets kán, gebeurt het ook, vroeg of laat.
Wij zijn afkomstig van dat ene groepje waarin Hints een ‘cultuurtje’ werd. Waarin het erin bleef omdat het behalve leuk ook wel handig was: kon je het met elkaar hebben over iets waar je aan dacht. Meiden die voor hun partner introkken bij een ander groepje namen het handige ‘cultuurtje’ mee en zo verbreidde het zich over de hele populatie in die ene regio. Ze zouden onze VroVo’s worden. Aapmensen in andere regio’s bleven van dit ‘cultuurtje’ verstoken en zouden het op den duur niet redden tegen de hooligans waarin de VroVo’s zich zouden ontpoppen.
Want het beschikken over namen voor de dingen doét iets met een dier. Het doet vijf dingen die ik zo ga opnoemen. Eerst iets anders belangrijks.
Namen voor de dingen. Met
gebaren, niet met hun stem. Want ze waren normale dieren en dieren hebben geen
controle over hun stem. Het chimpansee-meisje Washoe dat door verzorgers ASL
(American Sign Language) aangeleerd kreeg, verraadde zichzelf steeds als ze
stiekem een koekje jatte: zodra ze de koektrommel opende kon ze haar voedselkreet
niet binnenhouden. Ook wij kunnen dat vaak nog steeds niet of nauwelijks, zoals
bij het schrikken. Of bij gemarteld worden (sorry). De stem wordt namelijk aangestuurd door het
limbische systeem in onze hersenpan en daar hadden we nog heel lang geen
bewuste (corticale) controle over en zelfs vandaag nog steeds niet altijd dus. Laat
staan toen we nog aapmensen waren.
Namen voor de dingen. Het gaan
beschikken daarover – en zoals gezegd laat ik dat al 5 miljoen jaar geleden
(mjg) beginnen want het begon echt met niks en het duurde tig generaties voor
dat het van invloed werd op het gedrag van onze VroVo’s – doet 5 dingen
Ding 1. De naam (symbool, woord) voor een ding (zowel object als handeling en als
abstract concept) IS niet het ding.
“Ceci nést pas une pipe”, schilderde René Magritte al in 1929. Er gaapt een
mentale kloof (Suddendorfs gap!)
tussen een woord en zijn object. Tussen ‘benoemer’ en het ‘benoemde ding’.
Steeds meer namen voor steeds
meer dingen … tenslotte is het zo ver
gekomen dat wij mentaal leven in een geheel ‘benoemde’ wereld, een
woordenwereld. Voor ons bestaan de dingen
pas als en in zoverre we er een naam
voor hebben. De VroVo’s kwamen gevoelsmatig ‘los’ te staan van hun omgeving.
Ah! denkt u nu: dat is dus de gap waar Suddendorf het over heeft?
Dat zou zo zijn als hij de vijf dingen welke ik nu aan het opsommen ben, zou kunnen
opdreunen. Ik bedoel: als Suddendorf zou beseffen dat het ’t gaan verrijken van
hun normale groepsdierlijke lichaams-taal met namen voor de dingen is geweest dat onze VroVo’s zo apart heeft
doen worden in de aapmensenwereld. Dan
zou (en dan hoeft hij nog niet eens mee te gaan in de hypothese dat het
begonnen zou kunnen zijn met het meidenspelletje Hints) hij hét grote vraagstuk van onze menswording hebben
opgelost! De ‘heilige graal’ van de filosofie. Hij zou de Nobelprijs voor de
filosofie gekregen hebben, reken maar.
Ding 2. De naam (woord, symbool) is soort van handvatje aan het denkbeeld van het ding (object in natuur, maar ook handeling) waar je aan denkt en waarmee je ‘grip’ krijgt op het ding; waarmee je het overreikt aan de ander die het ding dan ook in haar hoofd heeft. Als ik hier schrijf ‘wc’, dan floep! heeft u het denkbeeld van een toilet in uw mind.
Úw denkbeeld, niet exact hetzelfde eruit ziend als het mijne. Want wij hebben allen onze individuele denkbeelden van de objecten (of handelingen) met (‘onder’) dezelfde naam, opgedaan in onze vroege jeugd, na herhaaldelijk geconfronteerd te zijn geworden met deze objecten (of handelingen) en die zo te hebben horen noemen. Kostbare momenten waarbij wij ze opsloegen in onze onverzadigbare breintjes. Maar momenten die we al lang weer vergeten zijn in de lawine van momenten waarbij het alleen maar aan kwam op die namen. We onthielden alleen de algemene (‘universele’) kenmerken van die objecten of handelingen, niet de toevallige omstandigheden. Ik schrijf ‘universele’ omdat heel wat oude filosofen, Plato voorop, hebben gestoeid met die ‘universalia’.
Ding 3. Met de naam voor de gevreesde sabeltandtijger ‘grepen’ onze VroVo’s het monster denkbeeldig bij de lurven; ze kregen er ‘grip’ op. Dat gaf hen een gevoel van macht. Dit machts-aspect van het beschikken over namen voor de dingen zou onze VroVo’s tig generaties later tot het gaan gebruiken van het vuur brengen. Maar het aspect van de aantasting van de integriteit van een medemens door haar/hem bij zijn/haar naam te noemen, zou ook een rol gaan spelen. (Onder vele andere voorbeelden: dat we onze gelieven bij hun koosnaam noemen, en als we boos zijn bij hun echte. Of dat de Joden hun God niet bij Zijn Naam mogen noemen).
Hoe dan ook, hiermee betraden onze VroVo’s het pad van het gaan begrijpen van de dingen.
De genen-onderzoekers van het MaxPlanck Institut te Leipzig hebben berekend dat onze VroVo’s zich vanaf 4,5 mjg niet langer vermengd hebben met hun naaste familieleden de bonobo’s en de chimpansees. Het kán natuurlijk door geografisch isolement zijn gekomen …
Op dat pad bevinden wij ons nog steeds: van het steeds beter begrijpen. Er is geen terug op dat pad, naar het niet-begrijpen; we kunnen er alleen maar op voortgaan.
Ding 4. Kennis, opgedaan door de ene generatie, kon door het beschikken over namen voor de dingen worden overgebracht op de volgende; kennis kon zich bij de VroVo’s gaan opstapelen. Dat aspect stipt Suddendorf ook aan onder punt 10, maar ziet niet door welk mechanisme: het gaan beschikken over namen voor de dingen..
Ding 5. Twee weten meer dan één, en met een hele groep kunnen grote problemen worden opgelost. Individuele intelligenties konden door onze VroVo’s op één hoop worden gegooid. Zoals ook Suddendorf zegt onder 10, maar nogmaals alleen niet hoe of waarmee.
Onze VroVo’s konden plannen smeden. Samen met hun vuur (toortsen!) zouden ze van eens zo bange groepjes aapmensen uitgroeien tot de hooligans van de savanne.
Zo. Dit zijn de vijf dingen die het beschikken oven namen voor de dingen doét met een dier. En zodra wij bonobo’s, chimpansees of gorilla’s met aangepaste gebarentaal namen voor de dingen aanleren, vermenselijken ze. Zo simpel is dat. Moet je kennelijk humanosoof voor zijn om daar op te komen.
Nu verder met de elf eigenschappen als zijnde uniek-menselijk welke Suddendorf destilleerde uit de verschillende door hem betreden onderzoeksgebieden.
Ad 6. Het blozen. Inderdaad een uniek-menselijke reactie op het betrapt worden bij besodemieterij. Vraag is of Vroege Mensen die nog vooral gebarentalig waren, elkaar wel kónden besodemieteren. Bij gebarentaal komt je hele lichaam en gelaatsmimiek in beweging. Veel te veel spieren en spiertjes om die allemaal te beheersen: geen beginnen aan. Maar als AMM’s ( als AMM’s bestaan we pas zo’n 150.000 jaar) zijn we gaan communiceren met vooral onze stem. En dan kun je met een ‘stalen gezicht’ staan te liegen. En blozen als de ander er achter komt dat je gelogen hebt.
Niet dat die AMM’s daar een gewoonte van maakten: ze bleven zeer sociale wezens. Maar het feit dat ze het kónden maakte hen een ietsje minder conservatief. Ze gingen ook andere materialen voor hun werktuigen gebruiken, zoals hoorn en been, Daarmee kun je geweerhaakte speerpunten van maken, om op vis te jagen. Een heel nieuwe voedselbron. de waterwereld, kwam tot hun beschikking. Een veel rijkere, betrouwbaardere en voedzamere voedselniche dan die van de Vroege Mensen die op grote grazers bleven jagen. Ze werden kustbewoners, mosselbank-mensen. Ze bleven langer op (of in de buurt van) een rijke mosselbank en worden door de onderzoekers gekenmerkt door enorme schelpenhopen.
De AMM’s konden veel grotere groepen voeden. Groepen die zich ook sneller splitsten. De AMM’s zouden gaan ‘fokken als konijnen’ en tenslotte de Vroege Mensen verdringen. Omstreeks 30,000 jaar geleden stierven de laatste Vroege Mensen uit. Alle huidige mensen zijn AMM’s.
Ad 7. Ons brein. Het chimpansee-brein 6,2 miljard neuronen, ons brein 16 miljard. Ja, vind je ’t gek, met dat almaar groeiende aantal namen voor de dingen! Die maken we neuraal en op geen enkele andere manier. Maar hoe kwamen onze VroVo’s daar ook weer toe, Suddendorf?
Ad 8. The Mind. Wat Suddendorf zo’n tricky concept vindt. Hij komt er dan ook niet goed uit en stelt (volgens Lisa Marder op p. 39) vast: We largely rely on language to inform each other about what is on our minds. Zeker. Maar hoe kwamen we aan language?
En verder dat we, as far as we know, beschikken over het unieke vermogen of forethought: the ability to imagine the future … Maar volgens mij heeft hij het hier over denken.
En wat is ‘denken’? Dat is het in je brein afspelen van mogelijke scenario’s om daaruit het meest waarschijnlijk te kiezen voor je besluitvorming.
Maar dat doen alle hogere dieren. Zelfs dino’s deden dat misschien al, te oordelen naar onze slimme kraai-achtigen. Het is onderdeel van intelligentie. Nee, niet uniek-menselijk dus en Suddendorf zei al: as far as we know.
Ad 9. Relegion and Awareness of Death. Uniek-menselijk, zeker. En met mijn namen voor de dingen-verhaal ga ik dit dadelijk ook heel coherent verklaren. Maar Suddendorf stelt alleen vast dat het tot onze menselijke eigenschappen behoort, niet hoe we daar aan kwamen. Het heeft alles te maken met zijn volgende aparte eigenschap
Ad 10: dat we Storytelling Animals zijn. Het langste punt omdat Lisa Marder daar ook Jonathan Gottschall bij haalt: How Stories Make Us Human (2012).
Als Vroege Mensen beleefden wij onze woordenwereld al binnen het kader van het Scheppingsverhaal ervan, en we dansten/zongen het elke avond rond het kampvuur.
Volgens Cicero stamt het woord religie van re-legere = het steeds opnieuw verzamelen, oftewel vertellen.
Voor de Vroege Mensen was onze woordenwereld nog steeds een hachelijk ‘papieren zoldertje’ dat ze in stand hielden door het ‘van a tot z’-verhaal van hoe de dingen begonnen en zich ontwikkelden inclusief onszelf tot zoals ze nu zijn, avond aan avond steeds opnieuw te dansen/zingen. Het Scheppingsverhaal over de Grote Voorouder : het tot één ‘scheppende’ Figuur samengetrokken groepje vrouwen, kinderen en mannen dat als eerste hun stamgebied in gebruik had genomen en er als eersten de namen aan alle voor dat gebied belangrijke dingen had gegeven. Voor hun nakomelingen dus (menselijkerwijs gesproken) ‘in het bestaan had geroepen’.
Deze proto-God was een mythische Figuur, half mens, half dier, zoals ze ook zelf nog waren.
Door de Vroege Mensen avond aan avond gedanst/gezongen, nogmaals. En ze ‘wisten zeker’ dat hun ‘wereld’ zou ophouden te bestaan wanneer ze die niet avond aan avond in stand hielden door deze te dansen/zingen. Ze leefden er hun dagen naar toe en maakten zich er mooi voor, met lichaamsbeschildering en veertjes: elke avond ‘Feierabend’. Zelfs de wilde stam van de Yanomamö van de onlangs overleden antropoloog N. Chagnon deed dat nog.
Dat dit geloof 74,000 jg ophield door de Toba-explosie en dat onze naaste voorouders, de mosselbankmensen, daardoor tot andere religie zijn gekomen en tot mannen-dominantie, dat te vertellen voert voor dit artikel te ver. Maar duidelijk is dat 74,000 jaar veel te kort is om een in miljoenen jaren in ons ‘systeem’ gegroeid geloof dat onze woordenwereld ‘geschapen’ is (door onszelf dus), teniet te doen.
Dat het patriarchale monotheïstische god-geloof op dat geloof parasiteert.
En dat het nog steeds vigeert in ons gevoel ‘dat er iets moet zijn’, ook al zijn we door de vrije markt economie onkerkelijk geworden.
Daar weten Suddendorf en Gottschall (vermoedelijk, want anders had die wel de Nobelprijs voor de filosofie in de wacht gesleept), nog allemaal niets van af. Maar misschien kunt u ze wijzen op deze post! Áls ze al ambities mochten hebben op de Nobelprijs, ligt hier hun geheide kans.
Ad 11 Biochemical Factors behandelt vooral het FOXP2-gen, maar zegt al meteen dat dit ook al bij chimpansees voor komt. Dus daar zijn we gauw klaar mee. De humanosoof volgt alle relevante disciplinewetenschappers op de voet, maar heeft weinig op met hersenneukers en gen-mutaties als verklaringsmodel.
Tja Frans, ik vind dit weer typisch een heel rommelig van de hak-op-de-tak verhaal. Dat ligt niet alleen aan jou maar natuurlijk ook aan het ietwat willekeurige 11-verschilpunten-lijstje van die Suddendorf (wiens naam je overigens aan het begin (in de derde alinea) bent vergeten te vermelden). Zo ken ik er ook nog wel een paar, willekeurig uit de kast van mens-dier verschillen gegrist! Bijvoorbeeld, 12: betekenisloos neurieën en/of tonale muziek maken met behulp van instrumenten. 13: gebruikmaken van nonverbale visuele kunst (rotstekeningen, beeldjes) als expressie-medium. 14, 15, 16… vul maar in, want ja, zo kunnen we nog wel eventjes doorgaan.
Kern van het probleem hier is dat die Suddendorf (en via hem, ook jij) in dat lijstje een stel belangrijke en minder belangrijke dingen door elkaar heen op een grote hoop gooit, zonder duidelijke structuur.
Het zou dus al stuk helderder en vruchtbaarder zijn als je om te beginnen bijvoorbeeld vier basiscategorieën van verschillen zou onderscheiden:
(1) de FYSIEKE verschillen, zoals bijvoorbeeld de strottenhoofdpositie of de mate van beharing;
(2) de GEDRAGS verschillen, zoals bijvoorbeeld het blozen of het primair rechtop lopen;
(3) de MENTALE verschillen, zoals bijvoorbeeld de mate van individueel zelfbewustzijn, reflectie, zelfbeheersing of planning;
(4) de SOCIALE verschillen, zoals bijvoorbeeld het gebruik van gezamenlijke religieuze rituelen of van wederzijds begrepen abstract-talige en/of symbolische communicatie.
Vervolgens zou het dan verhelderend kunnen zijn om nog maar eens duidelijk en systematisch aan te geven hoe (A) elk van deze vier basiscategorieën mede werd beïnvloed door externe factoren, dus de omgeving (zoals klimaatveranderingen). En (B) hoe er vervolgens ook sprake was van een soort interne dynamiek doordat deze vier basiscategorieën onderling ook heel nauw met elkaar samenhingen (uiteraard) en in de verdere ontwikkeling van de mensheid elkaar dus sterk hebben beïnvloed.
Ik denk dat je langs deze structuur een helderder verhaal over de verschillen tussen mens en dier zou kunnen krijgen, waarin dan natuurlijk het verwerven van taligheid nog steeds een belangrijke sleutelrol blijft vervullen.
PS Zoals je ongetwijfeld al wel wist, bestaat er feitelijk geen Nobelprijs voor filosofie. Wanneer er zo nu en dan toch een filosoof een Nobelprijs won, kreeg hij (het was altijd een man) in de meeste gevallen de Nobelprijs voor literatuur. Maak je dus geen illusies 😉
Dank voor deze uitgebreide reactie, Henk. Inderdaad een wat ‘warrig’ opgestelde post, maar ik had mij te houden bij de gegeven warrigheid, welke misschien al Suddendorfs The Gap gekenmerkt heeft (zodat die je kritiek in z’n zak kan steken).
Ik heb mijn post nog even herlezen en vond hem desondanks prima te volgen. Natuurlijk zou ik er nu weer iets aan hebben toegevoegd, namelijk: waarom hebben onze VroVo’s het scheppingsverhaal van hun woordenwereld ontwikkeld? Wel: steeds meer namen voor steeds meer dingen, dat wordt een chaos in je brein als je daar geen samenhang in weet te brengen. Die samenhang levert het van a tot z-verhaal, van hoe de dingen begonnen en zich ontwikkelden (inclusief onszelf) tot zoals ze nu zijn.
Nog even over die Nobelprijs. Dat er geen Nobelprijs voor filosofie bestaat is één van de voor de huidige filosofiebeoefening beschamende feiten. Drijfveer achter het humanosofische project.