Als je dit item googelt,
word je doorverwezen naar ‘wijsgerige antropologie’, wat inderdaad hetzelfde
is. De tweede alinea van dat item luidt:” De wijsgerige antropologie ziet de mens echter wel als een metafysische gegevenheid, die zelf niet in vraag wordt
gesteld. Zo behandelt ze dus niet de kencapaciteiten van de mens, noch houdt zij zich primair bezig
met de filosofie
van de geest, en dus wat
net de relatie tussen het
mentale en het fysische in de mens is, en laat zij vragen over het bestaan van vrijheid en determinisme achterwege. Ook wil zij op de eerste plaats niet
normatief zijn: zij spreekt zich niet uit over hoe de mens moet leven, hoewel
ze uiteraard wel erkent dat het menselijke bestaan onlosmakend verbonden is met
normen en
waarden.”
Verderop: ”Recentelijk wordt de
wijsgerige antropologie ook met de vraag geconfronteerd of zij nog weleens bestaansrecht
heeft. Dit wil zeggen dat men zich afvraagt of zij nog wel echt een
onderzoeksobject of bepaalde vragen heeft die niet door de menswetenschappen of de andere filosofische disciplines worden
gedekt.”
Naar mijn mening verdient de filosofische
antropologie het om ten spoedigste verheven te worden tot de belangrijkste tak
van de academische filosofie-beoefening, en het zij mij vergund dat in het nu
volgende betoog uiteen te zeten.
Het duiden van ‘de mens’ is eeuwenlang het alleenrecht van de kerken geweest, als speciale machtspositie, in dienst van (zelden in strijd met) welke despotie dan ook. Je had al vroeg ook eigengereide denkers; maar die werden onverbiddelijk kaltgestellt. De Verlichtings-filosoof Immanuel Kant (1724-1804) was één der eersten die, in de luwte welke het bewind van de verlichte despoot Frederik II van Pruisen (1712-1786) had geschapen, en ook hij morrelde aan deze machtspositie, dit zonder Berufverbot of erger heeft weten te overleven. Na het overlijden van de despoot hernamen de kerken hun alleenrecht en werden ook hij weer aan klerikale controle onderhevig – en dat zou nog anderhalve eeuw zo blijven. Toch heeft Kant aan de drie hoofdvragen welke hij in zijn colleges aan de orde had gesteld en die in Anthropologie in pragmatischer Hinsicht werden gebundeld, uiteindelijk als vierde en belangrijkste toegevoegd: wat is de mens? Hij geldt als de ‘vader’ van de filosofische antropologie en het is deze tak van de filosofie die voor ons samenleven de belangrijkste is. Zou moeten zijn. Maar helaas stelt juist die vandaag het minst voor. Hoe dat komt zal weldra duidelijk worden
Eind jaren 60 brak in de westerse
wereld de vrije markt economie door middels het massamedium televisie. In hun
reclames en shows toverden de ondernemers met hun levensecht bewegende
beelden en omlijst met muziek en fraaie omgevingen, avond aan avond het beeld
voor van de vrije, a-religieuze, a-politieke, vrouw- en kindvriendelijke
consument, blij genietend van het aanbod. Een veel aantrekkelijker mensbeeld om
je mee te identificeren dan wat de kerken tot dan toe aan hun gelovigen hadden
voorgehouden: dat van de tot niets goeds in staat zijnde zondaar, van Gods
genade afhankelijk of het nog wat zou worden met haar/zijn geluk, in een
verondersteld hiernamaals.
Ik heb het zien gebeuren, in 1960. De straat waar ik als student op
zomeravonden gewoonlijk de arbeiders groette die op hun keukenstoel achterover
tegen de pui geleund genoten van de schemerrust, bleek die zomeravond ineens
leeg. Uit doorzonraam na doorzonraam viel een groenbleek schijnsel op het
trottoir en ik wist: hier gebeurt iets. Iedereen kijkt nu naar hetzelfde
tv-programma, door heel Nederland!
Ik had toen nog geen idee wat. Dat drong pas dertig jaar later, toen ik ging
schrijven, tot me door. Tot de sociologen van vandaag lijkt dit gebeuren van
1960 nu nog steeds niet te zijn doorgedrongen, maar de toenmalige dominees
voelden het onmiddellijk aan hun water en verboden hun gelovigen zo’n
verderfelijk ding in huis te halen.
Een wind of change stak op,
die in de westerse landen als een zoele zuidenwind de permafrost van ‘oude
vormen en gedachten’ tot ontdooien zou brengen en de daarop gebouwde instituten
aan het wankelen en omvallen. Alle autoriteiten begonnen aan status in te
boeten en de kerken begonnen aan een onmerkbaar trage maar onstuitbaar gebleken
leegloop. De vrije markt economie brak door — en mensen denken conform hun
heersende economie, dat is voor een beetje marxistisch denkend iemand zo helder
als wat.
Vanaf de jaren 60 hadden
disciplinewetenschappen zoals antropologie, archeologie, paleoantropologie en
ethologie door de welvaart van de vrije markt economie voldoende fondsen
gekregen voor hun dure veldonderzoeken en begonnen vanaf de jaren 70 hun
informatie op de markt te brengen, beschikbaar voor elke leek die er maar mee
aan het bouwen wilde gaan aan ons echte ontstaansverhaal. Zodoende kon ik als leraar Nederlands aan
mijn hoogste klassen al een aardig coherent stencil uitreiken over hoe wij, van
oorsprong mensapen, dan aan taal en bewustzijn gekomen zijn.
Na15 jaar leraarschap op een katholieke school met een crypto-fascistoïde
rector, was dat een aantasting van de katholieke identiteit van de school en
dus een welkome ontslaggrond meer voor mijn jarenlange linkse activisme.
Ontslag zonder schuld en met 7,5 jaar wachtgeld van een dik lerarensalaris (kon
toen allemaal nog!). En het begin van 35 jaar succesvol portrettekenaarschap.
Als publieksportrettekenaar beschik je over oneindig veel meer tijd om te
studeren dan in welk ander beroep ook en die tijd heb ik dan ook ten volle
benut.
De kerken begonnen leeg te lopen en de filosofen juichten het einde der Grote Verhalen terecht toe. Maar ze hadden als de bliksem aan het werk gemoeten, nu eindelijk, anderhalve eeuw na Kant’s oproep, voor het in kaart brengen van ‘de mens’ relevante informatie vanuit genoemde disciplinewetenschappen op de markt begon te komen. Gereed voor elke leek die daarmee aan het bouwen wilde slaan aan het humanistische en nu op wetenschap te funderen alternatief voor het zienderogen verdampende kerkelijke basisverhaal. Ook filosofen zijn leken — trouwens, ook disciplinewetenschappers zijn leken op elk ander gebiedje dan hun eigen discipline.
Maar jammer dan, in de academische filosofiebeoefening was de schrale woestijnwind van het postmodernisme opgestoken, met twijfel aan elke waarheidspretentie, inclusief die van de wetenschap. Juist nu, na anderhalve eeuw, de macht van de kerken gebroken was en de welvaart aan de antropologische filosofie de beschikking over de relevante discipline-wetenschappen schonk, bleven de filosofen daar met de rug naar toe gekeerd zitten bladeren in testen van al lang dode filosofen die deze kennis hadden moeten ontberen, of in hun eigen maatschappelijk gezien vaak schrijnend irrelevante geschriften. Kant draaide zich om in zijn graf.
De oude kerkelijke invulling van ‘waartoe wij op Aarde zijn’ werd steeds minder geloofwaardig. Met name de jongeren begonnen nu naar de filosofen te kijken. Maar het enige wat uit die gelederen opsteeg was: Wees blij dat het leven geen zin heeft (Jaap van Heerden, 1990). We kwamen met NIX te leven. De jongeren werden nihilistisch (sommigen zelfs hooliganistisch). De lui die bij het ‘grote geld’ kunnen, kregen het gevoel dat ze NIX meer met hun samenleving te maken hadden, gingen voor hun eigenbelang en zouden ons van de ene crisis in de andere gaan storten.
In de jaren 90 was het steeds duidelijker aan het worden dat ons samenleven verloederde. Zelfs Bolkestein opperde om dan in godsnaam het christelijke Grote Verhaal maar weer leven in te pompen als ‘dragend Verhaal’. Zelf dacht ik aan het humanisme, en begaf mij naar de Universiteit voor Humanistiek, in de stellige verwachting dat ze daar bezig zouden zijn met het humanistische en op wetenschap gebaseerde Scheppingsverhaal: misschien mocht ik mee komen helpen want ik had het mijne al aardig voor elkaar. Maar de toenmalige rector, Douwe van Houten, hielp mij uit de droom: ze beperkten zich bij hen ’tot het stellen van vragen’! Dus ook daar postmodernisme. En erger, wachtend op de koude gang ving ik het gesprek op van twee passerende dames, met een onmiskenbaar New Age-content!
Vanaf toen noemde ik mezelf humanosoof en schreef een dik boek Een nieuwe situatie. Dus een nieuw mens- en wereldbeeld. (Met die ‘nieuwe situatie’ verwees ik dus naar wat ik in 1960 als student al onbewust had waargenomen.) Ik bood het ms aan aan De Papieren Tijger. Maar ik ontdekte dat de uitgever een betere schrijver was dan ikzelf; een doctoraal Nederlands maakt je nog niet automatisch tot schrijver, ook dat vak moet je, net als leraar-zijn en portrettekenaar-zijn, al doende leren. Dus ik begon me te oefenen in afzonderlijke teksten, en toen ik over internet ging schikken, vond ik publicatie op mijn website www.mens2000.nl mooi genoeg. Trouwens, nauwelijks was ik aan een nieuwe begonnen of de voorgaande was weer aan opdatering toe: de relevante wetenschappen blijven maar voort wroeten.
Wat voor teksten allemaal? De belangrijkste zijn:
– Bestaat God? (Over het begin van de 3 monotheïsmen. Dat kreeg een aparte website)
– Over het ontstaan van ons taalvermogen en ons bewustzijn
– Eva en Adam (Laat zien dat alle ‘uitvindingen’ die ons tot mensen gemaakt hebben, vrouwen-uitvindingen zijn geweest)
– Is er nog iemand? (Over de onwaarschijnlijkheid van Extra Terrestrial Intelligence)
– Mohammed (Het begin van de islam. Vind ik nog steeds mijn mooiste boek. Mist nog 1 hst)
– DE MENS voor dummies (ja, in blindenland is het makkelijk éénoog-zijn)
Het laatste boekje presenteert het ontwerp van een humanistisch, dus op wetenschap gebaseerd, Scheppingsverhaal, als nieuw Groot Verhaal waar we het allemaal voor doen, dat samenleven. Ter vervanging van het achterlijke en dus terecht verdwijnende monotheïstische Grote Verhaal en ter opvulling van het NIX waarmee wij door het postmodernistisch worden van de academische filosofiebeoefening nog steeds blijven opgezadeld. En het laat zien waardoor wij, ook al zien we nooit meer een kerk van binnen, talige wezens blijven en dus ‘ongeneeslijk religieus’.
Ik mag dan wél vanaf de jaren 70 aan het bouwen zijn gegaan aan het op wetenschap gefundeerde alternatief voor het verdampende kerkelijke basisverhaal, ik ben geen vakfilosoof, ik ben een gesjeesde leraar Nederlands en een gewezen publieks-portrettekenaar, dus als humanosoof een amateur. Oké, etymologisch gezien is ook een filosoof slechts een liefhebber van de wijsheid, maar het in kaart brengen van ‘de mens’, en dus het opvullen van het NIX in onze samenleving, is al door Kant als de belangrijkste opdracht aan de filosofen gepostuleerd.
Het is zaak om filosofische antropologie nieuw leven in te blazen nu zelfs in het Wikipedia-hoofdartikel de opmerking passeert dat veel filosofen vinden dat deze tak van filosofie gevoeglijk mag worden opgeheven — onze kennis over ‘de mens’ zou immers al bekwaam door relevante disciplinewetenschappen wordt aangebracht. Maar disciplinewetenschappen hebben zich te houden aan ‘harde’ evidenties zoals fossielen en stenen werktuigen, en zullen nooit een filosofisch Scheppingsverhaal kunnen produceren. De filosofe Susan Haack (Un. Miami) stelt dan ook terecht dat het in kaart brengen van ‘de mens’ filosofenwerk is. Paleontoloog John de Vos (Naturalis) zei enkele jaren geleden :”Wat ontbreekt is het grote verhaal. Een model waaraan je nieuwe vondsten kunt toetsen”.
Maar in het leerboek Filosofische Antropologie van Huib Schwab (Daman, 2001) wordt Kant niet eens meer genoemd …