10 F. Begin Christendom (vervolg)

 

Het is nu eind september 60 AD. De centurio onder wiens begeleiding Paulus, samen met nog vier andere gevangenen waar we verder niets over vernemen, de bootreis naar Rome zal maken, heet Julius. Het scheepvaartseizoen loopt al tegen zijn eind; het is te laat om eerst naar Alexandrië te reizen en daar te boeken op een van de grote graanschepen naar Rome. Julius boekt op een vrachtvaarder naar Myra, aan Turkijes westkust.   Lucas heeft wellicht als scheepsarts aangemonsterd. Behalve Lucas gaat ook Aristarchus mee, die Paulus al op ettelijke reizen vergezeld heeft. De gemeente heeft niet alleen diens reisgeld betaald, maar ook de leeftocht voor onderweg: biscuits, koeken, gezouten, gerookt of gedroogd vlees, kaas, hardgekookte eieren. Groente en fruit alleen voor de eerste dagen. Water is bij de reissom inbegrepen. (Dit heb ik uit het boek van Fik Meijer.)

Normaal zou zo’n reis tussen de 55 en 70 dagen duren, maar omdat Julius nu voor een vrachtvaarder gekozen had die tussenstops maakt van onbepaalde tijdsduur, zou dit veel meer tijd vergen. En dan al zo laat in het seizoen: het zag er niet verstandig  uit allemaal. Maar procurator Festus wilde Paulus subiet kwijt en wenste niet te wachten tot het voorjaar. Julius kreeg tien soldaten mee en een diploma dat hem legitimeerde om op elk gewenst schip gratis mee te mogen varen.

Op eigen roeikracht voer het schip de haven van Caesarea uit. Nu werden de zeilen gehesen. De wind stond goed en ze voeren noordwaarts. De eerste stop was Sidon: lossen en laden. Terwijl de schipper en andere passagiers handel dreven of foerageerden, gingen Paulus en gezellen met Julius van boord, om de christengemeente te bezoeken. Julius was een geschikte peer gebleken, daar hadden ze het niet slecht mee getroffen.
Ze vervolgden de reis langs de zuidkust van Turkije, maar nu met tegenwind. Dus dat schoot niet echt op. Met nog enkele tussenstops bereikten ze na vijftien dagen Andriakè, de havenplaats van Myra. Daar vond Julius een graanschip uit Alexandrië, dat naar Italië zou gaan. Het was wel geen mammoetschip zoals die rechtstreeks vanuit Alexandrië voeren en meer dan 600 opvarenden hadden, het was een kleiner type dat meer onder de kusten bleef, zo’n 250 opvarenden telde maar wel zeewaardiger dan een kustvaarder.

Niettemin had de schipper er, achteraf gezien, beter aan gedaan om in de vriendelijke haven van Andriakè te blijven en daar het voorjaar af te wachten. Meteen al nadat ze de haven uit waren, begonnen de moeilijkheden. Tegen een stormwind met hoge zeeën kwam het schip nauwelijks vooruit, en de schipper was gedwongen om helemaal onder Kreta door te varen. Daar zocht hij een geschikte baai om alsnog te overwinteren. Aanvankelijk leek Schone Havens wat, maar het was toch een te armelijk geoutilleerde haven en bovendien was de wind even wat gunstiger zodat koers gezet werd naar de grotere haven van Phoenix.
Maar toen stak er een wervelstorm op waar het schip machteloos aan was overgeleverd. Gelukkig kwam het terecht in de luwte van een eilandje met een hoge rotskust die enige beschutting bood tegen de  noordenwind. Daar werd de bijboot aan boord getakeld en werd het schip zo goed mogelijk stormklaar gemaakt; ze moesten hoe dan ook de veilige haven van Phoenix zien te bereiken.

Ze waren nog niet buiten de luwte van het eilandje of een woedende orkaan kreeg het schip in zijn greep; het dreigde meegesleurd te worden naar de gevreesde zandbanken voor de kust van Noord-Afrika. Met een drijfanker trachtte de schipper de vaart af te remmen, en hij gaf orders om lading over boord te zetten om het schip minder diepgang te geven. Vele dagen lang hield de storm aan, en tenslotte besloot de schipper om de grote ra van de hoofdmast los te maken en overboord te zetten.
Het noodweer hield aan en de situatie werd kritiek. Daar komt bij dat men niet wist waar hun schip zich intussen bevond; geen zon of sterren waar men zich op kon richten.

Lucas laat Paulus nu een droom krijgen: dat een engel hem verzekert a. dat hij voor de keizer zal verschijnen  b. dat de opvarenden gered zullen worden en c. dat het schip verloren zal gaan. Met deze droom bemoedigt Paulus de opvarenden, die radeloos geraakt zijn en door honger en slapeloosheid uitgeput.
Maar Paulus heeft ook een stommiteit begaan. Toen de schipper extra ankers aan de voorboeg wilde vastmaken om het gezwalk tegen te gaan, voor welke klus de bijboot weer te water moest, meende Paulus dat de zeelui er van door wilden gaan. Hij schreeuwde en overtuigde de soldaten, zodat die de touwen doorkapten.

In de nacht van de veertiende dag krijgen de zeelui het vermoeden dat ze land naderen; hetgeen het peillood bevestigt. Om het schip zo licht mogelijk te maken, waardoor het  zo hoog mogelijk op het strand kan geraken, wordt de lading graan uit het ruim overboord gekieperd. In het ochtendlicht ontwaren ze een inham, waar zo goed als met een boegsprietzeil nog mogelijk is, wordt heen gekoerst.
Het schip loopt met de voorsteven aan de grond. Het achterschip wordt door de golven stuk geslagen, maar de opvarenden weten het vasteland te bereiken, zwemmend dan wel drijvend op planken en losgeslagen onderdelen. Ik heb er het plaatje bij deze post aan gewijd.

Het eerste wat de uitgeputte drenkelingen deden was hout bijeensprokkelen en vuren aanleggen om zich te verwarmen. Van inboorlingen vernamen ze dat ze op het eiland Malta gestrand waren. Julius vond er een onderkomen. In de haven van Malta lag een groot graanschip dat zich wel tijdig in veiligheid had weten te brengen; het bracht er de wintermaanden door.  Het was ook op weg geweest naar Italië, en dus boekte Julius er passage op voor zijn gezelschap.
Lucas laat Paulus in die drie maanden (november en december van 60, en januari van 61) nog wat heldendaden verrichten, zoals de genezing (door handoplegging) van de moeder van de procurator van het eiland; hetgeen een nog rianter onderdak opleverde voor hen. Zo konden ze zich in die maanden geheel herstellen van de geleden ontberingen.
Jaja, door handoplegging! daar gaan we weer, hè Lucas. Maar wacht eens, even in mijn plakboek 42 bladderen … ja, hier, op p.228:  “Massahysterie en gebedsgenezing werken prima als placebo” (NRC, 16 apr.’16). Bespreking van het boek van een Britse wetenschapsjournaliste die gepraat heeft met patiënten, behandelaars en wetenschappelijke onderzoekers. In een aantal gevallen (in een veel groter aantal dus niet) werken dat soort placebobehandelingen. Nou, vooruit dan maar.

De schipper van het mammoet-graanschip besloot al eind januari de zeilen te laten hijsen: het weer was prima en er woei een gunstige wind; ze zouden de afstand van Malta naar Syracuse op Sicilië in één dag kunnen doen als het zo bleef.
Syracuse had namelijk een grote en goed voorziene haven; ook dit grote schip had geleden van de storm en vroeg om enige opkalefatering.  Na drie dagen al konden ze verder, oversteken naar Regium (nu Reggio), op de neuspunt van de laars van Italië. Daar moest de schipper een paar dagen wachten op een gunstige wind. Die kwam en voerde het schip door de Straat van Messina naar de haven van Puteoli. In die haven meerden de grote graanschepen af omdat Rome’s haven Ostia toen nog onvoldoende was ingericht op mammoetschepen. Het graan werd in Puteoli overgeladen op kustvaarders die het via de monding van de Tiber naar Rome voerden.
In Putuoli eindigde ook voor Paulus de zeereis. Hij werd er hartelijk (althans volgens Lucas) ontvangen door de christengemeente aldaar. Julius liet hem zijn gang gaan, hij kon er op vertrouwen dat Paulus zich weer bij hem zou melden als het tijd was voor vertrek naar Rome.

Julius koos ervoor om de afstand te voet te laten afleggen: hij had het nu wel even gehad met zeereizen. Bovendien was er een aangelegde weg, de Via Appia. Via ijlboden waren de christenen in Rome op de hoogte gesteld van de komst van de roemruchte Paulus, en er waren er die hem tegemoet kwamen gereisd.
Maar vooralsnog is niet Paulus maar Julius de hoofdpersoon van dit reisverslag. Julius moest, aangekomen in Rome, zijn gevangenen afleveren bij een kazerne, en een onderkomen voor hen en zichzelf regelen. Julius heeft zeker gepleit voor een coulante behandeling van Paulus, die eigenlijk niets misdaan had en die ook niet op de vlucht zou slaan. Na enkele dagen zullen zich rechters over de aanklacht tegen Paulus en diens beroep op de keizer gebogen hebben, en daarin niets gevonden hebben dat in aanmerking kwam voor een rechtszaak. Ze zullen zeker Paulus’ claim van een Romeins burgerschap onderzocht hebben en hem daarover aan de tand gevoeld hebben; misschien is de tentenmakerij van Paulus’ familie in Tarsus bekend geweest in kringen van het leger. Ik vermoed dat Paulus gewoon is vrij gelaten en dat de rechtszaak tegen hem is gecanceld. Maar Lucas vermeldt niets meer over dit alles.

Lucas laatste mededeling is geweest dat Paulus zich eerst weer tot de belangrijkste synagoge in Rome heeft gewend, en daar een rede heeft mogen afsteken over wat hem in Jeruzalem overkomen was. En dat zijn boodschap over Jezus toch echt heel belangrijk was voor hen, omdat die door de schriften was voorspeld.
Maar dat de Joden er nauwelijks oor voor hebben gehad.

We moeten niet vergeten dat Lucas’ hele Handelingen geschreven is voor ene Theofilus, vermoedelijk een welgestelde Romeinse christen die als mecenas optrad. Vandaar dat we ons onterecht geërgerd hebben aan het weglaten van voor ons juist zo interessante informatie. Ik denk dat Lucas, aangekomen in het veilige Rome, zijn verhaal daar in enkele maanden heeft geschreven en het nog in hetzelfde jaar 61 heeft opgestuurd dan wel ter hand gesteld.

Van Paulus zelf zijn geen ook geen verdere brieven meer bekend, en misschien heeft hij er ook geen meer geschreven. De bekende Brief aan de Hebreeën staat in de canon wel direct na de Brieven van Paulus maar niemand kan geloven dat Paulus tot zo’n perfect opgestelde verhandeling in staat geweest is. Maar daarover later meer.

Men neemt aan dat Paulus tegelijk met veel christenen in Rome het slachtoffer is geworden van Nero, in 67. Dat kwam zo.
In juli 64 was een vreselijke brand uitgebroken, ontstaan in een van de winkels onder de houten tribunes van het Circus Maximus. Drie van de veertien districten van de stad lagen in de as en zeven andere waren zwaar beschadigd. Volgens Tacitus heeft Nero zich van zijn beste kant laten zien, hij heeft de daklozen gehuisvest in zijn paleizen en uit eigen zak hun voedsel betaald. Dat hij er van beschuldigd is de brand de hebben laten stichten om ruimte te maken voor zijn paleis Domus Aurea, dat gerucht kwam pas op gang toen de herbouwplannen, volgens nieuwe bouwregels voor de brandveiligheid, begonnen uitgevoerd te worden in 66. Het bleek toen dat Nero daarin ook een schitterend paleis voor zichzelf had laten plannen.
En in datzelfde jaar was in Provincia Judaea de Joodse opstand  uitgebroken.
Om de toenemende geruchten te bestrijden liet Nero eerst de goden en orakels raadplegen om de brand te verklaren. Toen die geen uitsluitsel wisten te produceren, legde Nero de schuld bij de christenen. Hij liet deze bij bosjes oppakken en gevangen zetten, om er vervolgens spektakels voor het volk mee te organiseren in het nieuwe circus. Hij liet een aantal gevangenen in dierenhuiden kleden en er wilde honden op los laten. Een andere vertoning was: christenen aan palen gebonden en met teer overgoten, in brand laten steken als levende kaarsen. Geen wreedheid was te erg voor de verwende Romeinen.
Omdat verder niets meer is vernomen over Paulus, en evenmin over Petrus, neemt men aan dat die toen het leven hebben gelaten.

Maar wat heeft Paulus in de voorafgaande vijf of zes rustige jaren uitgespookt?
Bij de Joden had hij hoegenaamd geen succes. De Romeinse christengemeente was gesticht door ‘heiligen’, dus door apostelen uit Jeruzalem of leerlingen die door hen waren opgeleid. Die zullen weinig op gehad hebben met de Jezus-visie van Paulus.
Maar dat was geen man om te gaan zitten duimen draaien. Bovendien was hij in Rome eigenlijk maar op doorreis, al mag hij dan het eerste gedeelte van die reis onder escorte gemaakt hebben. Zijn reisdoel was Spanje. Hij moet zich al meteen gezet hebben aan het inzamelen voor het benodigde reisgeld ervoor en in Ostia naar een schip  hebben geïnformeerd dat naar Spanje ging.
Dat hij geen latijn beheerste hoeft voor hem niet als bezwaar gegolden te hebben. Grieks werd nog overal gesproken, zeker in de havensteden, en bovendien nam hij latijn sprekende gezellen mee die voor hem het woord konden voeren en zijn woorden vertalen. Ik ben er vrij zeker van dat Paulus al gauw naar Spanje is afgereisd: voor hem was dat niet moeilijker dan Illyrië geweest was, en ook daar had hij succes gehad.
Maar… niets over bekend. En eigenlijk ook niet dat hij in Rome is teruggekeerd en daar aan zijn einde is gekomen.

En Petrus dan? Velen nemen aan dat Petrus de eerste bisschop, dus paus, van Rome is geweest. Maar dat kan sowieso niet kloppen. Bisschoppen werden door de apostelen aangesteld om de door hen gestichte gemeenten te leiden en taken als zorg voor armen, weduwen en wezen op zich te nemen. Bisschoppen waren ‘toeziener’ (in het Grieks: epi-skopos’) voor de apostelen die dan zelf verder konden trekken om nieuwe gemeenten te stichten. Dat de positie van episkopos later steeds belangrijker zou worden is een andere zaak, maar Petrus was apostel. Er is niet eens bewijs dat hij in Roma was, toen, of eerder, of later.
Het is doodjammer dat Lucas niet een vervolg geschreven heeft op zijn geschrift voor Theofilus.

In 67 werd het kader van de christenen in Rome uitgemoord. In 69 verliet in Judea de moedergemeente het opstandige Jeruzalem, om voor een deel uit te wijken naar Edessa en voor een ander deel naar  Pella,
Aangenomen wordt dat de oudste christenen van Edessa, een stad in het zuiden van oost-Turkije, nazaten waren van de oergemeente te Jeruzalem. Edessa wordt wel eens de stad van de apostel Thomas  genoemd. Hij zal daar een gemeente hebben gesticht, en er wellicht ook het Thomas-evangelie hebben geschreven. Maar zelf is hij met een aantal gezellen scheep gegaan naar de zuidpunt van India , waar hij in het huidige Kerala veel gemeentes heeft gesticht die tot op de dag van vandaag bestaan. Hij zou ook naar Madras, aan de oostkust van de zuidpunt, zijn gereisd, waar hij gedood werd. Zijn stoffelijke resten zouden zijn teruggebracht naar Edessa.

De christenen die naar Pella uitweken, dat gelegen is aan de overzijde van de Jordaan, in wat toen de provincie Peraea heette, vertegenwoordigden sterk de opvattingen van Jacobus. Ze beschouwden Jezus als de beloofde messias en hielden vast aan de Joodse wet. Paulus zagen ze als een afvallige, Jezus was een mens geweest en geen zoon van God. Ze legden sterk de nadruk op vrijwillige armoede en werden ‘Ebionieten’ genoemd (armen). Ze waren in veel opzichten net als Jezus zelf Esseens, en misschien zijn ze, als volgelingen van Jacobus, wel Essenen geweest. Maar veel is er niet over bekend, aangezien ze na 70 naar Arabië migreerden, met veel andere Joodse groepen. Hun gedachtegoed zou eeuwen later bijdragen aan de Islam-inhoud, doordat Waraqa , oom van Khadiya (vrouw van Mohammed), Ebioniet is geworden.
Justinus de Martelaar maakt omstreeks 140 gewag van de E bionieten, als zijnde Joodse christenen die vasthouden aan de Joodse wet.  Irenaeus (c. 180) noemt ze bij de naam ‘Ebionites’ en rangschikt ze onder de ketters vanwege hun vasthouden aan de wet.

Maar omdat de episode van de apostelen en van Paulus nu afgelopen is en het beginnende Christendom nu een nieuwe fase in gaat, sluit ik deze post af.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*