December 630. Tijd voor weer een pelgrimage naar de Ka’aba van Mekka. Maar Mohammed geeft te kennen dat hij zich niet goed voelt. Hij wijst er 300 moslims voor aan, als afvaardiging van de stad van de profeet, en geeft de leiding ervan aan Abu Bakr.
De groep is nauwelijks vertrokken of Mohammed beseft dat er in Mekka niet alleen moslims zullen zijn maar ook veel bedoeïenen van buiten de Hejaaz. Die zullen volgens hun traditie daar naakt de tawaaf rond de Ka’aba doen, en er wellicht, vernomen hebbende dat hun favoriete godsbeeld er door Mohammed uit verwijderd is, een nieuw voor hebben meegebracht!
Dat moest tot elke prijs verhinderd worden. De Ka’aba moest het centrum worden van een geïslamiseerd Arabië. De plaats van Allah, en gesticht door Abraham. Daar mochten geen achterlijke ‘wilde stammen’ -tradities meer plaatsvinden, en al helemaal geen seks-gerelateerde uitingen ervan. Diezelfde nacht produceerde hij de soera ‘Al-Tawbah’, hetgeen ‘afstandname’ of ‘berouw’ betekent.
Soera ‘Al-Tawbah’ is een voor de uiteindelijke ideologie van de Islam vormgevende soera. Vooral de ‘zwaard-verzen’ erin zijn berucht:
“En als de heilige maanden voorbij zijn [bedoeld: de vier maanden waarin ten behoeve van de seizoenskaravanen niet gevochten mag worden], doodt dan de veelgodendienaars waar je ze vinden kunt, neem ze gevangen, wacht ze op in een hinderlaag. Maar als ze berouw tonen, dagelijks vijfmaal bidden en belasting betalen, laat ze dan vrij. Want Allah bemint de rechtvaardigen die Hem vrezen.”
[Dit vers is een vrijbrief voor elke jihadist.]
Mohammed stuurde Ali met deze soera achter de pelgrims aan, op Mohammeds snelste kameel. Abu Bakr was verstoord dat Ali was opgedragen om de soera voor te dragen. Maar hij legde zich neer bij Ali’s verzekering dat alleen de profeet zelf of iemand van zijn naaste familie gerechtigd was om een goddelijke ingeving bekend te maken.
Nadat Ali de soera van de profeet had voorgedragen, deelde hij mee dat voortaan geen veelgodendienaar nog zou worden toegelaten tot de heilige Ka’aba en dat niemand meer naakt de tawaaf zou mogen verrichten. Hij voegde er echter uit eigen koker aan toe dat deze maatregelen pas over vier maanden van kracht zouden worden, zodat ieder nu nog zijn pelgrimage volgens zijn eigen traditie zou kunnen volbrengen.
Voor Abu Bakr was het vanaf nu duidelijk dat Ali een andere, menselijkere en vromere vorm van de Islam voorstond dan welke Abu Bakr zelf voor ogen had, namelijk een Islam die uitsluitend op onderwerping en disciplinering was afgestemd.
Het jaar ervoor had Mohammed Khalid naar Yemen gestuurd om de stammen aldaar te verzoeken de Islam te omhelzen. Khalid was zeker een bekwaam legeraanvoerder en strateeg, maar voor godsdienstige zending was hij niet in de wieg gelegd. Hij was zonder succes teruggekeerd. Nu gaf Mohammed aan Ali dezelfde opdracht.
Nog in december arriveerde Ali bij de eerste stam aldaar, de Madhhaj, en nodigde de sjeik (stamhoofd) beleefd uit om de Islam te accepteren. Die wees het aanbod honend van de hand en riep zijn mannen op om de moslims te verjagen met stenen en pijlen. Ali gaf nu orders om aan te vallen. Al gauw smeekte de sjeik om genade. Ali weerhield zijn mannen van het roven van buit. Hij bood opnieuw de Islam aan, en nu accepteerde de stam het.
En niet alleen de Madhhaj, maar ook hun buren, de Hamdan, accepteerden de Islam.
Mohammed was heel blij, omdat nu een hele reeks stammen delegaties begonnen af te zenden naar Medina om hun bondgenootschap aan te bieden en daartoe de Islam te accepteren.
Mohammeds doel om heel Arabië te verenigen in één geloof, leek hiermee echt vorm te krijgen.
Het is inmiddels februari 632, en Mohammed maakt het nog steeds niet goed. Sinds de verovering van Khaybar was hij eigenlijk al niet meer de oude geweest. Hij kon vaak ook niet meer slapen van de hoofdpijn. Dan verliet hij ’s nachts de vrouw die die de beurt had om de profeet haar huis en gezelschap aan te bieden. Aisha was hem eens gevolgd. Hij bleek dan naar het kerkhof te lopen, en daar graf na graf langs te gaan en te treuren bij alle geliefden en gesneuvelden. Vooral bij Ibrahims grafje toefde hij lang.
Van Mohammed is gezegd dat hij elke nacht bij een van zijn twaalf vrouwen doorbracht, bij toerbeurt, om jaloezie te vermijden. Als ze van hun beurt wilden afzien, meldden ze dat tijdig. Ik vermoed dat hij nog steeds het liefst bij Maria de nacht doorbracht, te oordelen naar een sneer van Aisha.
Heel wat hadiths zijn van Aisha afkomstig. In één ervan vertelt ze dat Mohammed in deze dagen bij haar langs kwam en ze tegen hem over haar hoofdpijn klaagde. Wat? klaag maar eens over mijn hoofdpijn! Nee, had ze geantwoord, hou jij je hoofdpijn maar mooi, anders ga je toch maar met Maria aan de rol! En toen had de profeet zijn laatste lachbui gehad.
Het kan ook zijn dat hij, nu hij zich zo ziek voelde, steeds vaker de nacht doorbracht in het kleine zijvertrek dat deel uitmaakte van de moskee, en dat slechts door een gordijn van de gebedsruimte gescheiden was. Het was oorspronkelijk de kamer die hij met Aisha gedeeld had; maar Aisha had nu een riant huis elders in Medina.
Hoewel hij zich bepaald niet fit voelde wilde Mohammed, nu de heilige Ka’aba geheel ge-islamiseerd was, zijn laatste hadj doen. Hij benoemde Abu Dujana tot gouverneur van Medina tijdens zijn afwezigheid.
De mare van zijn voornemen had de ronde gedaan en toen hij afreisde trok een enorme stoet moslims mee die onderweg bij elke kruising van wegen aangroeide.
Werkelijk elk gebaar en elke daad van de profeet werd waargenomen en als voorbeeld vastgelegd, zozeer werd hij nu geadoreerd. Hoewel hij de reis moest afleggen, liggend op een bed in een vrouwen-howdah.
Even een afbeelding scoren van een howdah.
Hm, je hebt er ook in de vorm van een draagstoel, aan lange burries tussen twee kamelen. Ik gok dat hij zo’n laatste heeft gehad (speciaal heeft laten maken zelfs met het oog op zijn verzwakte toestand) want op de terugweg zal hij die als een verhoog gebruiken voor een belangrijke toespraak, waarbij hij Ali naast zich liet komen staan..
Begin maart arriveerde de stoet in Mekka. Na enkele dagen rust deed Mohammed de voorgeschreven tawaaf (7 maal lopen rond de Ka’aba) en het op en neer lopen tussen de Safa en de Marwa; dat zijn twee heuvels niet ver van de Ka’aba. Het vermoedelijk van Waraqa afkomstige verhaal is dat Ibrahim (Abraham) daar zijn vrouw Hagar met haar baby Ismaël op bevel van Allah had achtergelaten. Op zoek naar water voor haar kind had ze de baby op de grond gelegd en was ze eerst de Safa opgelopen en daarna de Marwa. Dat zou ze maar liefst zeven keer gedaan hebben. Intussen had de schreiende baby met zijn voetjes getrampeld en toen ze bij hem terug kwam, bleek er een bron ontsproten te zijn, de Zamzam.
De Safa ligt 100 m van de Ka’aba, de Marwa 350 m. Ze liggen 300 m van elkaar. Zeven keer op en neer lopen tussen beide is ruim twee km. Voor de verzwakte Mohammed was dit uiterst vermoeiend, maar hij wist dat elk van zijn handelingen zou worden nagevolgd. Dus hij hield vol.
De volgende dag begaf hij zich naar de Arafat. Op zijn kameel, want die 70 m hoge rotsige hoogte ligt ruim 20 km van de Ka’aba. Terwijl de menigte zich aan de voet ervan verzamelde, stelde Mohammed zich met zijn gevolg op de helling op en begon aan zijn afscheidsrede:
– dat dit zijn laatste bezoek aan Mekka was en dat hij nog enkele belangrijke punten naar voren wilde brengen
– dat Allah de Ene was en dat die geen gezelschap had [waarmee hij zijn Islam afzette tegen het Christendom van de Romeinen, met zijn inderdaad ridicule Drie-eenheid, gewrocht op het concilie van Calcedon in 451 ]
– dat ze Allah moesten gehoorzamen, elke dag hun gebeden moesten doen, de vastenmaand moesten onderhouden
– dat ze de belasting voor de armen moesten betalen en zo vaak als mogelijk de Ka’aba bezoeken
– dat ze verantwoording voor hun daden zouden moeten afleggen aan Allah, voor wie ze binnen afzienbare tijd zouden moeten verschijnen
– dat ze de gewoonten en praktijken van hun heidense voortijd vaarwel moesten zeggen, met name bloedwraak en het heffen van rente op leningen
– dat ze de eer, het leven en de eigendommen van een ander moesten eerbiedigen en dat alle moslims elkaars broeders waren
– dat ze weliswaar rechten hadden over hun vrouwen maar dat ze ook plichten hadden jegens hen; dat ze hun vrouwen moesten bejegenen met vriendelijkheid, respect en genegenheid
– dat ook hun slaven kinderen van Allah waren en derhalve niet met wreedheid mochten worden behandeld; dat ze die hetzelfde eten moesten geven als wat ze zelf aten, hen dezelfde kleren moesten geven als die ze zelf droegen.
Toen iemand vroeg wie ze moesten gehoorzamen als Mohammed er niet meer zou zijn, antwoordde Mohammed dat zijn familie [dus Fatima en Ali en hun zonen], zijnde het meest doordrongen van zijn boodschap, de richtpunten voor alle moslims zouden zijn.
De volgende dag aanvaardde Mohammed de thuisreis, en met hem de menigte die met hem meegekomen was. In Khumm, niet ver van Mekka, liet hij halt houden. Het ligt op een kruising van een aantal wegen, en er is een permanente waterplaats, de Ghadeer. Voordat de verschillende groepen daar uiteen zouden gaan, wilde Mohammed nog iets belangrijks meedelen. Het was er vlak, dus hij gebruikte zijn draagkoets als verhoog. Hij liet er zich bovenop helpen en sprak zijn gevolg aldus toe:
O moslims! Wie is jullie leidsman?
Dat ben jij, Mohammed!
Wie zal jullie leidsman zijn wanneer ik er niet meer ben? Ik zal hem jullie tonen.
En hij verzocht Ali om naast hem te komen staan. Nu nam hij Ali’s hand en riep:
Dit is jullie leidsman als ik er niet meer zal zijn! Gehoorzaam hem zoals jullie mij gehoorzaamd hebt.
Hiermee wees Mohammed onomstotelijk Ali als zijn opvolger aan. En dit is niet alleen de sjiitische versie van het verhaal, deze wordt ook door gezaghebbende soennitische commentaren ondersteund. De auteur van mijn belangrijkste bron voor dit verhaal somt acht commentatoren op. Ze sommen ook de 23 belangrijkste moslims op die bij dit gebeuren aanwezig waren en die later bijgedragen hebben aan de hadiths. Opvallend is dat daaronder niet Abu Bakr en Omar worden genoemd.
Veel soennitische historici bagatelliseren dit gebeuren bij Khumm Ghadeer, wijzend op Mohammeds herhaalde voorkeur voor Abu Bakr als zijn vertegenwoordiger en plaatsvervanger, zoals het voorgaan in de moskee gedurende zijn laatste dagen. Omar mocht hem toen niet vervangen, Abu Bakr wel. Ali had hij toen niet eens genoemd. Duidelijk genoeg, vinden zij.